met vleezige buitenlaag van den vruchtwand. Steenkernen
2—5, cirkel- of eivormig, samengedrukt, korstachtig of
hard. Zaad samengedrukt; kiemwit gelijk.
Overblijvende kruiden of onbehaarde, zachtharige, borstelige
of stekelige heesters. Bladeren afwisselend, handvormig
of vinvormig, enkel of herhaaldelijk samengesteld,
met gezaagde blaadjes. Steunblaadjes van de basis van
den bladsteel weinig vooruitspringend. Bloemen dikwijls
gemengdslachtig-éénhuizig, met den bladsteel geleed en
verbonden tot schermen, die öf alleenstaan, öf tot trossen
of pluimen, zelden weder tot schermen vereenigd
zijn. Schutbladen klein.
Aantal soorten volgens Bentham en Hooker 30, in Noord Amerika
en tropisch en Oost Azië. Het geslacht werd door Decaisne en
Planchon in Revue Hort. 1854 p. 104 in 2 secties verdeeld:
d. Ginseng. Kruiden met handvormig samengestelde bladeren en 2,
zelden 3 stijlen. Van dezè sectie, door Linnaetis, Miquel en Seemann
tot het geslacht Panax L. gebracht, komen geen soorten voor in
Nederlandsch Indië. 2. Eu-Aralia. Kruiden, heesters of hoornen,
met enkel of dubbel gevinde bladeren en 5 stijlen. Hiertoe belmoren
: A. ferox Miq., A. montana BI., A. urticaefolia BI., A. dasy-
phylla Miq. en A. lavanica Miq.
2. D E LA R B R EA Vieill.
Kelkzoom wijd klokvormig, met 5 breede, stompe, in
den knop dakpanswijze dekkende lobben. Bloembladen
5, eivormig met breede of iets versmalde basis, in den
knop dakpanswijze dekkend, zeer spoedig afvallend.
Meeldraden 5, met draadvormige helmdraden en eivormige
helmknoppen. Schijf klein, vrij dik, min of meer
kegelvormig. Eierstok 2-hokkig; stijlen vrij, opgericht,
van boven knodsvormig, met eindelingsche stempels.
Yrucht eivormig, bijna niet samengedrukt, met eene dun-
vleezige buitenlaag van den vruchtwand, die dikwijls
met oliehoudende blaasjes is opgevuld; kernen papier-
of min of meer korstachtig, of hard en hoornachtig, 5-
kantig of half bol vormig, met platte of min of meer uitgeholde
voegvlakte, met 3 ribben aan de rugzijde en 2
aan de voegvlakte, van binnen over de geheele oppervlakte
met wratachtige olieblaasjes bezet. Zaad ruggelings
samengedrukt, met een gelijk kiemwit en met eene uitgeholde
of diep gevoorde voorzijde.
Hooge, enkelvoudige of weinig vertakte, onbehaarde
heesters. Bladeren afwisselend, opeengedrongen aan de
toppen van den stengel of van de takken, groot, oneven-
gevind, met lederachtige, gaafrandige of onduidelijk gol-
vend-gekartelde blaadjes. Steunblaadjes weinig ontwikkeld,
met den bladsteel vergroeid. Bloem met den
bloemsteel geleed, in tot pluimen vereenigde schermen,
met weinige schutbladen.
Aantal soorten 3, volgens Baillon, alle op Nieuw Caledonië.
Eéne van deze, Del. paradoxa Vieill., is door Forbes ook op
Timor Laut gevonden. *)
3. A R A L ID IUM Miq.
Bloemen tweehuizig. Mannelijke bloemen: Kelk buisvormig
zonder holte; zoom 5-tandig. Bloembladen 5, in
den knop dicht dakpanswijze dekkend, breed eivormig,
met breede basis en omgeslagen topslip. Meeldraden
5, met korte helmdraden en nagenoeg kogelvormige
helmknoppen, ingeplant aan den rand van eene
kussenvormige schijf. Vrouwelijke bloemen: Kelkbuis
klokvormig; zoom 5-tandig. Bloembladen als bij de
mannelijke bloemen. Staminodiën ontbrekend (?). Eierstok
3-, zelden 4-hokkig ; hokjes 1-eiig; stijlen 3, met breede,
kegelvormige basis op de schijf ingepïant en met stem-
pelkliertjes aan den top. Yrucbt steenvruchtachtig, schuin
eivormig, van buiten met 4—5 langsvoren en, door mislukking
van 2—3 hokjes, 1-hokkig en 1-zadig. Zaad hangend,
met eene dikke zaadstreng, die op den top van het zaad
geplaatst is en de zaadhuid doorborende, in het sterk
uitgevreten kiemwit binnendringt, van buiten evenals de
vrucht gevoord; kiem recht, in den top van het zaad
geplaatst, met cirkelvormige zaadlobben en een rolrond
kiemworteltje.
Onbehaarde heesters, of kleine, 20 voet hooge boomen,
met enkelvoudige, onregelmatig en grof getande of vinsple-
tige bladeren. Bloemen in bijschermen, aan tot pluimen
vereenigde trossen, aan de basis met de gewoonlijk
kleine bloemstelen geleed, de mannelijke kleiner dan de
vrouwelijke. Yrucht 2 1/ï cM. lang.
*) Prof. Oliver te Kew had de vriendelijkheid mij omtrent de
identiteit van het exemplaar van Forbes met eene der Nieuw
Caledonische soorten in te lichten.