27. Anona. Vrucht vleezig uit talrijke vergroeide vruchtbladen
gevormd. Stampers met 4 'eitje.
28. Melodorum. Stampers vrij. Buitenste bloembladen breed.
Bloembodem bol. Eitjes 2—oo .
29. Xylopia. Stampers vrij, 1 of meer. Buitenste bloembladen
smal. Bloembodem vlak of bol. Eitjes 2—co .
Tribus V. M i l i n s e a e . Bloembladen in den knop dakpanswijze
dekkend of klepswijs aaneensluitend. Meeldraden dikwijls in bepaald
aantal, los dakpanswijze dekkend; helmhokjes niet bedekt door de
overhangende helmbindsels. Stampers 1 of meer.
■{■ Stampers in onbepaald aantal.
§ Bloembladen klepswijs aaneensluitend in den knop.
30. Miliusa. Buitenste kelkbladen op de bloembladen gelijkend,
binnenste grooter, ongespoord. Eitjes 4—2.
34. Saccopetalum. Buitenste bloembladen op de kelkbladen
gelijkend, binnenste grooter, in een spoor verlengd. Eitjes oo .
32. Alphonsea. Bloembladen grooter dan de këlkbladen, na-
genoeg^gelijk, niet genageld. Eitjes 4—8.
33. Orophea. Bloembladen grooter dan de kelkbladen, binnenste
het kortst, genageld.'Eitjes 4—8.
§§ Bloembladen dakpanswijze dekkend in den knop. -
34. Bocagea. Bloembladen nagenoeg gelijk. Eitjes 2—8.
•j-j- Eén stamper.
35. Mezzettia. Bloembladen grooter .dan de kelkbladen ; beide
rijen klepswijze aaneensluitend in den knop, lijnvormig, de binnenste
het kortst. De hokjes der helmknoppen naar binnen
gericht.
36. Kingstonia. Bloembladen grooter dan de kelkbladen; büi-:
• tenste rij klepswijs aaneensluitend in den knop, Aivormig, binnenste
rij langwerpig, dakpanswijze dekkend. Hokjes der helmknoppen
naar buiten gericht.
4. S A G E E A E A VJalz.
Kelkbladen 3, afgerond, dakpanswijze dekkend in den
knop. Bloembladen 6, cirkelvormig, vleezig, hol, in 2
rijen in den knop dakpanswijze dekkend. Meeldraden
in beperkt aantal (12—21), kort-wigvormig, vleezig;
helmbindsel voorbij de hokjes afgeknot-verbreed. Bloembodem
vlak. Stampers 3—6, lijn-langwerpig; eitjes oo
(ongeveer 10), in 2 rijen naast den naad gezeten. Rijpe
kokervruchten nagenoeg bolvormig.
Boomen. Bloemen okselstandig, in bundels, één- of
tweeslachtig.
Aantal soorten 3 a 4 iri Engelsch en 2 in Nederlandsch Indië.
In Hook. Flora of Brit. Ind. I. p. 92 wordt het geslacht Sage-
raea tot Bocagea getrokken. In Ann. de Buitenz. II. 4. p. 5
wordt hiertegen door Scheffer geprotesteerd, volgens wien Sage-
raea van Bocagea verschilt door de bloeiwijze, den bloembodem
en den vorm der. meeldraden. Scheffer’s' soort Sageraeacauli-
flora is éénhuizig en ontwikkelt de' bloemen uit knobbels aan den
stam; de meeldraden zijn bij de ■ mannelijke bloemen talrijk, in
vele rijen, kort, dik met afzonderlijke, rugstandige hokjes en ontbreken
geheel in de vrouwelijke. De stampers zijn talrijk met
groote, gelobde stempels en 8 tweerijige eitjes. De bloembodem is
afgeplat-bolvormig en onbehaard. Bij Miqbel’s Sageraea lanceolata
is de bloembodem zachtharig.
2. S T E L E C H O C A R PU S BI.
Kelkbladen 3, klein, elliptisch of rond, dakpanswijze dekkend
in den knop. Bloembladen 6, ovaal of rondachtig,
gelijk, in 2 rijen dakpanswijze dekkend in den knop.
Meeldraden in onbepaald aantal, kort wigvormig. Helmbindsel
voorbij de hokjes afgeknot-verbreed. Bloembodem
smal kegelvormig met half bolvormigen top. Stampers
talrijk, eivormig. Stempel zittend, eitjes 6 of meer. Rijpe
vrucht groot, appelvormig, 4—6-zadig.
Boomen. Lederachtige, glanzende bladeren. Tweehui-
zige bloemen, bundelsgewijze in de bladoksels of op het
oude hout.
Eéne soort Stelechoearpus Burahol BI. op Java en Singapore.
3. U V A R IA L.
Kelkbladen 3, dikwijls van onderen vergroeid, klepswijze
aaneensluitend in den knop. Bloembladen 6, cirkelvormig,
eivormig of langwerpig, in den knop dakpanswijze
dekkend in 2 rijen, soms aan de basis vergroeid.
Meeldraden in onbepaald aantal; top van het helmbindsel
eivormig, langwerpig of min of meer bladvormig.
Bloembodem vlak, zachtharig of viltig. Stampers co,
lijnvormig-langwerpig. Stijl kort, dik; eitjes 2-rijig, zelden
in groot aantal of 1-rijig. Rijpe vruchten droog of sappig,
weinig- of veelzadig.
Heesters met klimmende of neerhangende takken, gewoonlijk
stervormig-zachtharig. Bloemen eindelingsch of
tegenover de bladeren, zelden okselstandig, in bijscherm-
vormige bunels of alleenstaand, geel, purper of bruin.