Onbehaarde ot aaohtharig© hoos hors of hoornen. Hinderen
afwisselend, kort ot loog gestoeld, lederaohtig, altijd
gTOOO, enkelvoudig, gaafrandig of gezaagd. StounblaadjoN
soms min of moor bladaohtig. Bloemen klein, moostal
wit, in eindelingsehe tuilen of pluimen. Yriudit soms
eetbaar.
Aantal soort nu 7 of 8 volgons IIookkh in Fiom of' JBi'it. hul, II,
P' 880, in Oostolijk on tropisch Azii>, Mujijki. vermeldt ‘2 Hoorton
als iulandsoh in NederlandsoU luclio, nl, PA, integrifolw Linctl, on
PA. dasylhyi'sct Mig,, terwijl PA, Lindltu/atut Witjlit ot At'ii. ~
è h. s&wulitèctr Lhutl. er ingevoerd zou zijn. Volgons Koon in Anu.
Mas. hol. I.tii.nl, Hat. I, p, '2e0 is het exemplaar, dat door lii.uMK
gedetermineerd werd als PA. intec/rifolin Eindt. en door MiqijEi,
als zoodanig werd vermeld, PA. Sotoniana Wighl, et Am, BENTHAM
en Uookbk brengen in de Gaitera tot dit geslacht ook Eriobotrya
t.siiill.. waarvan éene soort, E. Japooicct L h u t hier on daar op
Ja\a gekweekt voorkomt. Bij deze vindt men echter eene groote,
o 5-hokkige vrucht, ontstaande uit een 5-hokkigen eierstok, die
5 vrije stijlen draagt. Door W’KNzm wordt dit geslacht ook weder
hersteld.
18. R A P H IO L E P IS Lindl.
Kelkbuis aan de basis met den eierstok vergroeid, omgekeerd
kegel- of eivormig; van boven dwars afscheurende,
waarbij de 5 priemvormige tanden met de meeldraden
ai vallen. Bloembladen 5, genageld, langwerpig, spits.
Meeldraden c o , op den kelkrand ingeplant, met draadvormige
helmdraden. Eierstok onderstandig, 2-hokkig;
stijlen 2 , lang, aan de basis vergroeid, aan den top
schuin verdikt, van binnen in de lengte stempelkliertjes
dragend; eitjes 2 in elk hokje, opgericht. Vruchtmoes
bevattende, 1—2-hokkige, meestal 1-zadige bes, met
een litteeken op den top. Zaden kogelvormig of gezwollen;
zaadhuid vliezig of lederachtig; zaadlobben dik,
plat-bol of half kogelvormig; kiemwortelje kort, tusschen
de zaadlobben ingetrokken.
Min of meer onbehaarde heesters of boomen. Bladeren
afwisselend, gesteeld, lederachtig, altijd groen, gaafrandig
of fijn gezaagd. Steunblaadjes priemvormig. Bloemen wit
of rood, in pluimen of tuilen, met afvallende, priemvormige
schutbladen.
Omstreeks 5 soorten, grootendeels in China en Japan en 1 in de
Sandwich Eilanden, Eéne soort, Raph, Indicu Lindl., wordt op Java
hier en daar geplant.
Eam. x l v l saxifragaceae.
Bentham ot IIookkh dm , Plant, I, p, 529,— Miqvkl Fl, Ind, Bat,
I, 1, p. 302, p. 717, p. 720 m p. 722 {Pmi fruymii) C i ï . y -
(lv(Wi{jii(uuici(i on jjJfio/UkirdwHi') — Fufnulru p, 335. (I fydrowjWMWJiri
on PoljjOHmeaa.) Glauke in JfooKKR FL, of Pr. Ind, t i . p, 388.
Bloemen. twoo-, zelden éénwl&chtjig of gom engdalstcbtig-
tweehuizig. Kelk 5-, zelden 4 12-talJig, vrij of met
den eierstok vergroeid, met in den knop klepswijze aaneensluitende
of in den knop dakpanswijze dekkende lobben.
Bloembladen meestal 4 of 5, zelden ontbrekend,
perigynisch, zelden epigynisch, zeer zelden hypogynisch,
dikwijls klein, in den knop klepswijze aaneensluitend of
dakpanswijze dekkend. Meeldraden in hetzelfde aantal als
de bloembladen of in het dubbele aantal, zelden <c , perigynisch,
soms hypogynisch, opgericht of uitgespreid;
helmdraden vrij, onbehaard of zelden zachtharig, bij
weinige soorten verbreed en aan den top 2-lobbig; helm-
knoppen meestal 2-lobbig, met de rugzijde van den helm-
draad vergroeid, met zijdelings en naar binnen, zelden
naar buiten openspringende helmhokjes, niet zelden met
een klierachtig of verlengd of verbreed helmbindsel. Schijf
meestal aanwezig tusschen de meeldraden en den eierstok,
gezwollen of napvormig, gelobd of gedeeld, som s
uitloopende in staminodiën of klieren, die met de meeldraden
afwisselen. Eierstok vrij of met de kelkbuis min
of meer vergroeid, meestal uit 2 , doch ook niet zelden
uit 3—5, (zeer zelden uit 6—12) vruchtbladen gevormd,
zelden 1-hokkig of door 4—6 geheel vrije stampers vervangen;
zaadlijsten ingeplant op de naar binnen gevouwen
randen van de vruchtbladen, zelden wandstandig of
in de hokjes naar binnen uitstekend; stijlen zooveel als
hokjes van den eierstok, vrij of min of meer vergroeid
of tot ééne zuil samenvloeiend; stempels meestal knop-
vormig of enkelvoudig, zelden langs den stijl afloopend
of schildvormig, zeer zelden gelobd; eitjes meestal langs
de as der hokjes of naast de randen der vruchtbladen in
2 rijen vastgehecht, niet zelden eenige weinige, zeer
zelden slechts 1, klimmend van de basis van het hokje
of hangend van den top, anatroop. met buikstandige,
zijdelingsche of rugstaudige zaadnerf. Vrucht eene doos