Volgens Bentham en Hooker zijn 'er ongeveer 35 soorten in
tropisch Afrika en Azië; daar echter sinds dien tijd zoowel voor
Engelsch als voor Nederlandsch Indië verscheidene soorten beschreven
zijn, moet dit aantal belangrijk vermeerderd worden. Van Neder-
landseh Indië alleen is thans reeds een 30-tal soorten bekend, en
behalve die, welke aan beide gemeenschappelijk zijn, heeft Engelsch
Indië er nog 15 en tropisch Afrika 14.
4. S PH A E R O TH A LAM U S Hook. f.
Kelkbladen 3, dakpanswijze dekkend in den knop, hol.
Bloembladen 6, spatelvormig, min of meer klepswijze
aaneensluitend in den knop, doch aan de toppen licht
gedraaid dakpanswijze dekkend. Meeldraden talrijk;
helmhokjes evenwijdig, langwerpig; helmbindsel voorbij
de hokjes afgeknot-verbreed. Bloembodem bol-kegelvor-
mig, behaard. Stampers talrijk; stijl omgekeerd kegelvormig,
afgeknot, gevoord; eitjes 2g-3, buikstandig.
Besvruchten yerlengd-kogelvormig, ten getale van 1—2,
tweezadig, gesteeld; pericafpium vleezig.
Heester met nagenoeg zittende, anderhalven voet lange,
aan de basis hartvormige bladeren. Bloemen alleenstaande,
groot, oranjekleurig.
Eéne soort op Borneo voorkomende Sph. insiqnis Hook. f.
5. M A EO U C C IA Becc.
Kelkbladen 3 , zeer groot, eivormig, gelijk aan de
bloembladen of grooter, dakpanswijze dekkend in den
knop, kruidachtig. Bloembladen dik, tweerijig; de buitenste
klepswijs aaneensluitend in den knop, de binnenste
kleiner met smalle dakpanswijze dekkende randen. Meeldraden
talrijk, lijn-wigvormig-; helmbindsel voorbij de
hokjes afgeknot-verbreed. Bloembodem kogelvormig.
Yruchtbladen talrijk; stempels omgekeerd wigvormig, tot
ééne massa samengesmolten, afvallend; één eitje, van de
basis af opgericht.
Heester met viltachtig behaarde takken en langwerpige
soms meer dan een voet lange bladeren. Bloemen aan
korte, buiten de bladoksels staande bloeitakken met 1 ,2
of meer schutbladen.
Eéne soort door Beccari op Borneo (Sarawak) gevonden en door
hem onder den naam van M. grandiflom beschreven.
6. EN IC O SA N TH UM Becc.
Kelkbladen 3, eivormig, onder aan de basis dakpanswijze
dekkend in den knop. Bloembladen in twee rijen
dakpanswijze dekkend, tot het midden opgericht, dan
horizontaal uitstaande en schuitvormig opstijgend; de
binnenste ongeveer als de buitenste, doch kleiner. Meeldraden
talrijk. Stampers talrijk, stempels wigvormig,
afgeknot, tot ééne massa samengesmolten, afvallend; één
eitje van af de basis opgericht.
Heester, aangedrukt zachtharig; bladeren verlengd langwerpig
, anderhalven voet en langer. Bloemen, alleenstaand
of in gering aantal, buiten de bladoksels, aan knobbels
tegen den stam.
Eéne soort, E. paradoxum Becc., op Borneo (Sarawak) door Béc-
cari gevonden.
7. E L L IP E IA Hook. f. et Th.
Kelkbladen 3, klein, in den knop klepswijs aaneensluitend
of aan de basis een weinig dakpanswijze dekkend.
Bloembladen 6, afgerond, in den knop dakpanswijze dekkend,
de binnenste het kleinst. Meeldraden go , lijnvormig;
helmbindsel voorbij de evenwijdige hokjes afgeknot-verbreed.
Stampers o o , langwerpig; stijl langwerpigzachtharig;
eitje 1, boven het midden aan den buikwand
vastgehecht. Besvrucht schuin.
Heesters, meestal klimmend, met lederachtige bladeren.
Bloemen alleenstaand of in bundels of in pluimen.
Aantal soorten 4 in Malakka en 4 op Sumatra en Borneo.
Scheffer vermeldt voor Ellipeia gilva Miq. , dat de eitjes in
twee rijen, staan. Zóó opgevat zou het‘ hoofdverschil met Uvaria
geheel vervallen. Door Baillon wordt het geslacht ook met TJvaria
vereenigd.
8. T E T R A P E T A L UM Miq.
Kelkbladen 2, breed, in den knop dakpanswijze dekkend.
Bloembladen 4, in 2 rijen in den knop dakpanswijze
dekkend, min of meer uitstaande bij den bloei,
onderling in vorm overeenkomende, rondachtig, hol.
Bloembodem bol. Meeldraden zeer talrijk, dicht dakpanswijze
opeengedrongen; helmbindsel voorbij de hokjes