Bloemen klein, groenachtig, met geleede, aan de basis
met schutblaadjes voorziene bloemsteeltjes, afzonderlijk
of in bundels, aan enkelvoudige, onbehaarde, okselstan-
dige of eindelingsche trossen.
Volgens Bentham en Hooker ééne soort, die in den Indischen
Archipel voorkomt, X. NoronhianumSl. Radlkofer voegt hierbij
nog 2 andere soorten, X. lanceolatum Radlk. en X. acuminatum
Radlk.
24. NEPHEUUM L.
Bloemen regelmatig, gemengdslachtig-tweehuizig. Kelk
klein, napvormig, 4—6-spletig; lobben kort, in den knop
klepswijze aaneensluitend of smal dakpanswijze dekkend.
Bloembladen ontbrekend of 4—6. (Bij de beschreven
soorten van Nederlandsch Indië lijn-spatelvormig, met
lange haren en zonder schubben). Schijf ringvormig of
gezwollen, onbehaard of zachtharig. Meeldraden 6—10,
binnen de schijf ingeplant, centraal,, ver buiten de bloem
uitstekend, met lange, onbehaarde of langharige helm-
draden; helmknoppen klein. Eierstok kort, 2—3-lobbig,
omgekeerd eirond, omgekeerd hartvormig of 2-löbbig,
meestal met wratten bezet; groote stijl tusschen de lobben,
2-^3-spletig of -deelig, met teruggeslagen slippen.
Yrucht bestaande uit 1—3, kogel- of eivormige, vrije of
min of meer vergroeide, leder- of hoornachtige nootjes,
die van buiten glad of meestal met pyramidevormige
doorns of knobbels bezet zijn. Zaden kogel- of eivormig,
in een sappigen, meestal eetbaren zaadrok besloten, met
eene glanzende, lederachtige zaadhuid; zaadlobben dik,
plat-bol.
Boomen met meestal zachtharig-viltachtige twijgen,
bladstelen en bloeiwijze. Bladeren afwisselend, evengevind,
met weinigjukkige, min of meer tegenovergestelde,
langwerpige, of langwerpig-lancetvormige blaadjes, die
gaafrandig of zelden gezaagd zijn; in eene soort de
onderste blaadjes steunbladvormig. Bloemen klein, in oksel-
standige en eindelingsche, veelbloemige pluimen.
Volgens Bentham en Hooker ongeveer 20 soorten, meestal in
Britsch en Nederlandsch Indië en Australië. Van de door deze auteurs
aangenomen soorten scheidt Radlkofer er twee af, die hij tot de
geslachten Pseudonephelium Radlk. en Litchi Sonn. brengt. Voor
Nederlandsch Indië noemt hij verder behalve een 7-tal van de oudere
auteurs, nog een 7-tal nieuwe soorten van dit geslacht op.
25. EUPHORIA Juss.
Bloemen regelmatig, gemengdslachtig-tweehuizig, met
groote, klepswijze aaneensluitende of dakpanswijze' dekkende,
niet geheel 2-rijige lobben. Bloembladen ontbrekend
of 3—5 , zonder schubben, langharig of beschubcl.
Schijf ringvormig, viltachtig. Meeldraden 6, 8 of 10,
binnen de schijf ingeplant, centraal, in de bloem besloten
met korte, priemvormige helmdraden en langwerpige,
groote helmknoppen. Eierstok breed, omgekeerd hartvormig
of 2—3-lobbig of 3-zijdig, 2—3-hokkig, meestal met
gestekelde of geknobbelde lobben; stijl tusschen de lobben
ongericht, 2—3-spletig of-deelig, met teruggeslagen lobben;
in elk hokje van den eierstok 1 klimmend eitje, p o tje s
1 _ 3 . kogel- of eirond, glad of een weinig geknobbeld,
korstachtig. Zaden bolvormig, door een sappigen zaadrok
omsloten, met eene lederachtige zaadhuid; zaadlobben dik,
** Boomen, met zachtharige, viltachtige takken. Bladeren
afwisselend, zonder steunblaadjes, onevengevind, met
weinigjukkige, min of meer tegenovergestelde, langwerpig
lancetvormige , gaafrandige blaadjes. Bloemen kort-
gesteeld, in okselstandige en eindelingsche, vertakte, veelbloemige
pluimen. Zaadrok soms eetbaar.
Aantal soortërt, volgens Bentham en Hooker , <imstreeks 10 in
den Maleischen Archipel en Britsch Indië tehuis behoorend. Blote
Miquel en andere schrijvers vereenigden deze soorten alle met die
van Nephelium L. Volgens Radlkofer moet Euphona
lium gescheiden blijven, maar hij rekent daartoe alleen
Lam. en 2 nieuwe soorten, E. élongata Radlk. en E. Malaiensis
Radlk.
26. SPANOG-HEA BI.
Bloemen regelmatig, gemengdslachtig. Kelk napvormig,
4—5-tandig, klepswijze aaneensluitend in den knop.
Bloembladen ontbrekend. Schijf volkomen. Meeldraden 8,
centraal. Eierstok omgekeerd-hartvormig of 2-lobbig, l-
hokkig; stijl tusschen de lobben van den eierstok ingeplant;
stempel onduidelijk 2-tandig; 1 eitje in elk hokje,