geplaatst wordt, is door anderen bestreden geworden. Grisebach
wil het met de H ydrophyllaceae, Beccari met de Boraginaceae
en wel met de sectie der Ehretieae vereenigen. Ook Valeton is
van meening dat het niet tot de Olacaceae moet gebracht worden
F AM. x x x v . ILICACEAE.
Bentham et Hooker, Gen. P la n t. I , p. 355. — Hooker, F l. o f
B r it. In d . I , p. 698.
Bloemen twee-. of gemengdslachtig of meestal twee-
huizig. Kelk 3—6-deelig of -lobbig, slippen of lobben dakpanswijze
dekkend, meestal blijvend. Bloembladen 4—5 ,
zelden 6—8, aan de basis vergroeid of vrij, bij de vrouwelijke
bloemen vergroeid, bij de mannelijke afvallend,
evenzoo in den knop dakpanswijze dekkend. Meeldraden
4—5, met de basis der bloembladen vergroeid, soms
vrij en hypogynisch bij de vrouwelijke bloemen; helm-
draden priemvorinig; helmknoppen kort langwerpig, ruggelings
vastgebecbt. Schijf ontbrekend. Eierstok vrij, 2—16-
hokkig; stijl ontbrekend of zeer kort, zelden lang; stempel
knop- of schijfvormig; eitjes 1 of 2, naast, elkander
hangend; zaadnerf ruggelingsch; poortje naar boven gericht;
zaadstreng vaak napvormig. Steenvrucht met 2 of
meer 1-zadige, vrije, dikwijls vergroeide kernen. Zaad
met eene vliezige zaadhuid, een vleezig kiemwit en eene
kleine kiem.
Heesters of boomen. Bladeren afwisselend, enkelvoudig
zonder steunblaadjes, meestal lederachtig en altijd groen.
Bloemen in okselstandige bij schermen, bundels of schermen.
Aantal geslachten 2 of 3 , waarvan 1 of 2 in Australië en Noord
Amerika voorkomen en slechts eenige weinige soorten bevatten,
doch het derde, I le x over de geheele wereld verspreid is.
Miquel bracht hiertoe ook Villaresia R . et P . , doch dit geslacht
wordt thans tot de Olacaceae gerekend en de door .hem bedoelde
soort, V. scandens Hassk., is volgens latere onderzoekingen
gebleken tot het geslacht Dichapetalum Thouars in de familie der
Dichapetalaceae te behooren. Monetia VHér. door Miquel met
eenigen twijfel in de nabijheid der Ilicaceae geplaatst, moet zoowel
volgens zijne eigene meening als volgens die van latere onderzoekers
veeleer tot de Salvadoraceae gebracht worden.
E^nig geslacht voor Nederlandsch Indië:
Ilex. Bloembladen vergroeid. Meeldraden in hetzelfde aantal
als de bloembladen.
ILEX L.
Kelk 4—5-lobbig of -deelig. Bloemkroon, radvormig;
bloembladen vrij of vergroeid aan de basis. Meeldraden
4—5 , in de mannelijke bloemen aan de basis van de
bloemkroon vastgehecht, soms hypogynisch in de vrouwe-
lijke. Eierstok 2—12-hokkig; stijlen ontbrekend of zeer
kort; stempels vrij of aan den top van den eierstok ineenvloeiend.
Steenvrucht kogelvormig, zeer zelden eivormig,
met 2—12 kernen.
Boomen of heesters. Bladeren afwisselend, meestal
glanzend, gaafrandig of zelden getand of gedoomd. Bloemen
w it, niet zelden in gering aantal, aan soms vertakte,
okselstandige bloemstengels.
Aantal soorten 145, over de geheele wereld verspreid, volgens
Hooker ongeveer 24 in Britsch Indië, volgens Miquel in Nederlandsch
Indië een 6-tal, waarvan 3 wegens den 6—8-hokkigen
eierstok bij hem een afzonderlijk geslacht, Prinos L., vormden,
terwijl bij de soorten van I le x de eierstok 4—5-hokkig was. Hooker
meent dat het aantal der eierstokhokjes bij I le x kan varieeren
tusschen 2 en 12.
F am. x x x y i . CELASTRACEAE.
Bentham et Hooker, Gen. P la n t. I, p. 352. — Miq. A n n . Mus.
L u g d . B a t., IV, p. 148. -4- Schefe. in N a t. Tijdschr. v. Ned. In d .,
XXXI, p. 16. — Lawson in Hook. F l. o f B r it. In d . I, p. 600.
Bloemen meestal tweeslachtig. Kelk klein, 4—5-lobbig
of -deelig, dakpanswijze dekkend in den knop, blijvend.
Bloembladen 4—5, kort, uitgespreid, zittend onder den
rand der schijf, dakpanswijze dekkend in den knop.
Meeldraden 3—5 (zelden 2 of 10), aan de basis, den
rand, den voorkant of de lobben van de schijf ingeplant;
helmdraden priemvormig, meestal kort; helmknoppen kort,
stomp, 2-hokkig, soms met ineenvloeiende hokjes. Schijf
sterk ontwikkeld, kussenvormig of plat of gelobd, slechts
ontbrekende in abnormale geslachten. Eierstok zittend op
15