zelden handvormig samengesteld met 3—4 blaadjes of 1 blaadje of
enkelvoudig. Meeldraden 10,' waarvan nu eens 9 tot aan het midden
of hooger tot eene aan de bovenzijde gespleten buis zijn vergroeid,
terwijl de tiende of naar het vlagje gekeerde vrij i s , dan weder alle
in eene aan de bovenzijde of aan beide kanten gespleten buis zijn
vergroeid en die zelden alle vrij Zijn; helmdraden aan den top vrij,
draadvormig of van boven verbreed; helmknoppen éénvormig en bewegelijk
of zelden om den anderen grooter en aan de basis vastge-
hecht. Peul verdeeld in 1-zadige, gesloten, niet openspringende of
zelden aan den ondernaad openspringende, bij rijpheid gewoonlijk elkander
loslatende leden, zeer zelden door mislukking sleehts uitéén,
lid bestaande, of van den beginne af 1-zadigi Zaden uiterst zelden
met een kiempropje.
Subtribus 1. Euhedysareae. Sterk vertakte kruiden, half heesters
of heesters. Bladeren onevengeviiid. Steunblaadjes meestal vliezig; geen
steunblaadjes aan de bladjukken. Bloemen okselstandig, in trossen of
aren. Bloembladen dikwijls om de vrucht verwelkend, blijvend; vleugels
kort, zelden even lang als de kielüdeze .vaak aan den top schuin
afgeknot. Naar het vlagje gekeerde meeldraad vrij of in het midden
met de overige vergroeid; helmdraden draadvormig. Stijl van boven
met de meeldraden dikwijls in een scherpen hoek omlaag geslagen.
46. IIedysarum. Leden der_peul oo, zelden 2, bij rijpheid
elkander loslatend. Naar het vlagje gekeerde helmdraad vrij.
Suhtribüs 2. Aeschynomeneae. Kruiden, half heesters of heesters.
Bladeren gevind; blaadjes oo , zelden 1-—3; geen steunblaadjes tus-
schen de bladjukken. Bloemen in okselstandige, -weinigbloemige trossen
, zelden in bundels of bij schermen. Kiel stomp of gesnaveld, aan
de rugzijde omgebogen. Vleugels dikwijls dwars geplooid. Meeldraden
vergroeid tot eene van boven gespleten buis of, (bij de geslachten van
den Indischen Archipel), in 2 bundels; 'tegenover het vlagje geplaatste
„meeldraad zelden vrij. Stijl draadvormig.
17. OrmocXrpum. Hooge heesters. Eierstok zittend. Peul recht;
leden langwerpig, langsgestreept.
18. Aesghynomene. Kruiden , zelden heesters. Eierstok gestéeld.
Peul recht; leden vierkant of halfbolvormig, glad of gerimpeld.
19. Smithia. Kruiden of heesters. Eierstok zittend of gesteeld.
Peul samengeplooid .binnen den kelk verborgen.
Subtribus 3. Stylosantheae. Kruiden of halfheesters, meestal kleverig
behaard. Bladeren met weinige blaadjes, zonder„steunblaadjes
aan de jukken. Bloemen in aren of hoofdjes, (of zelden in trossen),
die eindstandig of aan een weinig ontwikkelden bloeitak okselstandig
zijn. Schutbladen nu eens gevormd uit 1 blaadje met twee steunblaadjes,
dan weder, wanneer alleen de steunblaadjes zich ontwikkelen,
2-tandig- of -spletig of door 2 vrije steunblaadjes vervangen. Meeldraden
tot eene gesloten buis vergroeid, om den anderen langer en dan
aan de basis vastgehecht of korter en bewegelijk.
20. Stylosanthes. . Kelkbuis lang, steel- of draadvormig; 4
bovenste lobben^van. den zoom vergroeid, de onderste vrij. Bladeren
vinvormig 3-tallig. Aren eind- of okselstandig, langwerpig
of bolvormig, met dichte, zelden ver uiteenstaande bloemen.
21. Arachis. Kelkbuis lang, draadvormig; de 4 bovenste lobben
vergroeid, de onderste vrij. Bladeren vinvormig 3—4-tallig. Aren
zittend, okselstandig. Bloembodem onder de vrucht verlengd,
.téruggebogen en de peul onder den grond doende rijpen.
22. Zornia. Zijlobben van den vliezigen kelk klein; kelkbuis niet
verlengd. Bladeren handvormig, 2—4-tallig. Bloemen in afgebroken
aren. Schutbladen 2, steunbladvormig, vrij, kruidachtig of
geaderd. Bloembodem na den bloei niet verlengd.
Subtribus 4. Desmodieae. Kruiden, zelden windend of halfheesters,
of heesters, nog zeldzamer hoornen. Bladeren 3-bladig, zelden 1-
bladig gevind; het èindblaadje met 2, de zijblaadjes ieder met 1
steunblaadje, zelden 5—7-bladig. Steunblaadjes aan den bladvoet
dikwijls gestreept. Bloemen 2 aan 2 langs de bladspil, zelden in bundels
of afzonderlijk; trossen eindelingsch en dikwijls tevens okselstandig.
Vlagje aan de basis dikwijls versmald; vleugels even lang
als de kiel of langer en meestal dicht bij de basis aan deze vdstge-
hecht. Meeldraad tegenover het vlagje vrij-of met de overige van de
.basis n f vergroeid.
-j- Eierstok met 2—oo eitjes. Leden der peul plat, niet openspringend
of zelden aan den ondernaad openbarstend,
23. Desmodium. Leden der peul verschillend van vorm. Trossen
- eindelingsch of zelden min of meer okselstandig, enkelvoudig of
tot pluimen vereenigd. Kruiden of heesters, zelden boomachtig.
24. Mecopus. Peul 2-ledig, aan een langen steel naast de spil
van den tros op den neergebogen top van. den bloemsteel gezeten
en-door klauwnagel- of priem vormige schutbladen omgeven.
j-j- Eierstok met oo eitjes. Peul niet geleed, 2-kleppig, dwars geaderd.
25,. P seddartria. Peul plat.
26. Pycnospora. Peul gezwollen.
f f f Eierstok met 2-oo eitjes. Leden der peul om het andere op
elkander gevouwen, binnen den kelk teruggetrokken.
27. Uraria. Kelkbuis kort, na den bloei niet vergroot; kelk-
lobben priem of borstelvormig.
28. Lourea. Kelk wijd blokvormig, na den bloei vergroot;
Kelklobben kort of breed,
j-J-j-j- Eierstok met 2-oo eitjes. Peul d ik , niet openspringend. .
29. Alysicarpus. Kelk diep gedeeld, min of meer kafbladach-
tig. Bladeren meestal uit één blaadje bestaande.
+++++ Eierstok met 1 eitje. Peul met 1 zaadje.
30. Phylacium. Vlagje aan de basis met neergebogen oortjes.
Eierstok door eene nap vormige schijf omgeven. Windend kruid.
Bladeren drietallig, met steunblaadjes aan den voet der blaadjes.
Sommige schutbladen na den bloei sterk vergroot.