knoppen, welke door schubben omgeven zijn. Eénbloemige
bloemstengels, of enkelvoudige of vertakte trossen, einde-
lingsch of zelden okselstandig. Bloemen geel, wit of
zelden purper.
Aantal geslachten 16, soorten 100, voornamelijk in de gematigde
streken van het noordelijk Halfrond of in Zuid-Amerika voorkomende
; in Engelsch en Nederlandsch Indië komen zij slechts op de
bergen voor. ...
Slechts één geslacht wordt voor Nederlandsch Indië vermeld:
Berberis. Bloemen tweeslachtig. Helmknoppen naar boven met
2 kleppen openspringend. Vrucht eene bes. Bladeren enkelvoudig of
gevind.
BERBERIS L.
Kelkbladen 8—9, waarvan de onderste misschien als
schutblaadjes beschouwd moeten worden, bloembladachtig,
de buitenste zeer klein, de binnenste uitgespreid. Bloembladen
6, veel kleiner dan de kelkbladen, zelden grooter,
dikwijls naar elkander neigend, in 2 rijen dakpanswijze
dekkend, dikwijls met 2 klieren aan de basis. Meeldraden
6, vrijhelmknoppen stomp met 2 kleppen naar
boven openend. Eén stamper met schildvormigen stempel;
eitjes in gering aantal, van af de basis opgericht. Besvrucht.
Kiem zeer groot.
Heesters met geel hout. Bladeren öf enkelvoudig en vin-
nervig öf gevind, vaak met gedoomde tanden en eenige niet
zelden geheel in doornen veranderd. Bloemen geel, in
trossen of alleenstaand, aan de toppen van eenjarige
twijgen of in bebladerde zijdelingsche bundels.
Aantal soorten volgens Bentham en Hooker ongeveer 50 of iets
meer, welke dezelfde verspreiding hebben als voor de geheele familie
aangegeven is. Voor Nederlandsch Indië wordt een 2-tal soorten
vermeld waarvan de een, B. Nepalensis Spr., oneven .gevinde
bladeren met gedoomde bladtanden heeft, terwijl de andere B.
Wallichiana DC. ( = B. horrida Jungh.) enkelvoudige bladeren bezit,
welke in bundels staan in de oksels van 3—5-deelige doornen (vervormde
bladeren).
F am. y i i . NYMPHAEACEAE.
Bentham et Hooker, Gen. Plant. I, p. 45. — Caspary in Miq.
Ann. Mus. Lugd. Bat. II, p. 241. — Miq. Illustr. de la Flore de
l’Arch. Ind. p. 43.
Kelkbladen 3—6. Bloembladen co, zelden 3. Meeldraden
oo . Yruchtbeginsels 3 of meer, vrij, tot één eierstok
vergroeid of onregelmatig verspreid in holten van den
schijfvormigen bloembodem; stempels evenveel, schildvormig
of afloopend; eitjes weinige of talrijke, langs de
wanden der hokjes verspreid, anatroop of orthotroop. Rijpe
vruchtbeginsels niet openspringend en vrij of tot eene
vleezige of sappige vrucht vergroeid of in de holten van
den vergrooten, tolvormigen bloembodem weggedoken.
Zaden naakt of met een zaadrok; kiemwit melig of ontbrekend;
kiem ingesloten in den vergrooten kiemzak.
Overblijvende waterplanten. Bladeren meestal drijvend,
vaak met schildvormige randen en in den knop naar binnen
gerold. Bloemschachten 1-bloemig, naakt. Bloembladkransen
alle vrij, hypogynisch of aangegroeid aan eene vleezige
schijf, die de vruchtbeginsels omsluit.
Aantal geslachten 8, soorten 30—40, in gematigde en tropische
luchtstreken.
OVERZICHT DER GESLACHTEN.
Subfamilie I. Ufymplieae. Kelkbladen 4—6. Bloembladen en
meeldraden oo . Vruchtbeginsels met elkander of met de schijt tot
één eierstok vergroeid. Eitjes talrijk. Zaad kiemwithoudend.
1. Nymphaea. Kelkbladen, bloembladen en meeldraden half
bovenstandig, ingeplant op den bloembodem, die met de vruchtbeginsels
vergroeid is.
2. Barclaya. Kelkbladen onderstandig; bloembladen bovenstandig
met den bloembodem to t eene Huis v e rg ro e f, die de meeldraden
draagt; vruchtbeginsels vrij van deze, onderling vergroeid.
3. Euryale. Kelkbladen, bloembladen en meeldraden bovenstandig;
eierstok 8-hokkig in den hollen bloembodem; alle meeldraden
vruchtbaar.
4 Victoria. Kelkbladen, bloembladen en meeldraden bovenstandig;
eierstok oo-hokkig in den hollen bloembodem; binnenste meeldraden
onvruchtbaar.