stamper; stijl kort, 8—5-lobbig; lobben stralend. Steenvrucht
eirond; stijllitteeken nagenoeg basilair; steenkern
hoefijzervormig, aan de rugzijde met wratten, de
zijden bol met 2 ledige hokjes (als in Limacia). Zaad
gebogen; zaadlobben dun, half rolrond, aangedrukt.
Klimmende heesters. Bladeren meestal schildvormig.
Bloemen in okselstandige pluimen.
Aantal soorten 3, in tropisch Azië; hiervan komen er twee nl.
C. peltata II. f. et Th. en C. robusta Becc. in Nederlandsch Indië
voor, de eerste is ook aan Engelsch Indië gemeen en werd in den
Archipel op Java, Sumatra en Borneo gevonden; de laatste slechts
op Borneo.
18. PA C H Y G O N E Miers.
Kelkbladen 6 in 2 rijen, de buitenste bet kleinst.
Bloembladen 6, veel kleiner, aan de basis geoord, de
helmdraden Omvattende. Mannelijke bloemen: Meeldraden
6; helmdraden gekromd; helmknoppen nagenoeg kogelvormig,
tweedeelig, dwars openbarstend. Rudimentaire
stampers 3, klein. Vrouwelijke bloemen: Staminodiën 6.
Stampers 3; stijlen dik, horizontaal. Steenvruchten niervormig
; stijllitteeken bijna basilair; steenkern niervormig,
gerimpeld. Zaad hoefijzervormig; kiemwit ontbrekend;
zaadlobben half cilindrisch, zeer dik, hard;
worteltje, zeer kort.
Klimmende heesters. Bloemen okselstandig in trossen.
Eéne soort in tropisch Azië voorkomende: P. ovata Miers en van
Ceylon tot Nieuw-Guinea verspreid.
19. PY O N A R R H E N A Miers.
Mannelijke bloemen: Kelkbladen 6, in twee rijen,
rondachtig, hol. Bloembladen 6, veel kleiner. Meeldraden
9, ingeplant op een bolvormigen bloembodem; helmdraden
zeer kort, met vlakken top; helmknoppen opgericht;
hokjes van boven ineenvloeiend, met eene doorloopende
spleet openspringend. Vrouwelijke bloemen: Kelkbladen
9, in 3 kransen, waarvan de 3 binnenste zeer groot.
Staminodiën ontbrekend. Stampers 3. Steenvruchten 3 ,
niervormig, aan de zijkanten een weinig uitgehold met
eene dunne, weinig naar binnendringende lijst op de
steenkern; stijllitteeken zijdelingsch. Zaad _ gekromd,
kiemworteltje zeer klein; zaadlobben dik-vleezig.
Bladeren langwerpig, vinnervig. Bloemen bijeenstaande
aan oude stengelknoopen, nu eens langs langere, dunne,
veelbloemige stengels verspreid, dan weder aan kortere
dicht opeengedrongen. .
Aantal soorten 5, waarvan eene in Oostelijk Bengalen, de andere
op Borneo voorkomt. S
De beschrijving der mannelijke bloemen is aan Scheffer
schr. v, Ned. Indië, XXXII), die der vrouwettjke aan Bentham en
Hooker ontleend, aan wie de eerste onbekend waren. P. lucida
Miq. en P. longifolius Becc. vroeger tot Antitaxis gerekend, omdat
men dacht, dat de bloemen 2-tallig w aren, behooren volgens Scheffer
en Beccari tot Pycnarrhena.
20. AIiB E E iT IS IA Becc.
Bloemen éénhuizig, de vrouwelijke en mannelijke van
buiten min of meer gelijk. Buitenste kelkbladen 6 , min
of meer in 1 rij, ongelijk, klein, de 3 binnenste veel
grooter, tot eene buis-, urnvormige, aan den top, 3-lob-
bige schijnkroon verbonden. De mannelijke bloemen met
8 kliervormige, dikke, driehoekige, zeer korte, op den
bodem van de schijnkroon zittende bloembladen. Meeldraden
tot een kegelvormige zuil vergroeid; helmdraden
talrijk, in vele rijen, min of meer kogelvormig, horizontaal
ingeplant, tweehokkig, dwars openspringend, gapend.
Vrouwelijke bloemen: Bloembladen 6 , tweemaal korter
dan de stampers,, vrij dik. Stampers 5 (of 6) aan alle
kanten behaard; stijlen langwerpig, draad-, priem vormig,
uiteengespreid. Eitje bijna in het midden van den binnen -
hoek bevestigd, anatroop, klimmend. Steenvruchten 1 4 ,
eivormig, kort gesteeld, op den bloembodem uiteenstaande,
slechts weinig zijdelings samengedrukt; stijllitteeken
weinig van de basis verwijderd. Steenkern sterk zijdelings
samengedrukt, onregelmatig ruw-knobbelig, aan
de rugzijde rondom stomp gekield, aan de basis onduidelijk
ingedrukt. Zaadlijst in de holte van het zaad
vooruitspringend, doch niet sterk naar binnen gedrongen,
noch een tusschenschot vormend. Zaad de geheele holte
vullend, zonder kiemwit; zaadlobben zeer dik, onregelmatig;
kiemworteltje stomp, zeer klein, in de richting
van het stijllitteeken.