vormd öf napvormig met 5 klieren of lobben. Eierstok
vrij, zacht- of langharig, 2—3-hokkig; stijlen 1, 2 of 3,
vrij of min of meer vergroeid; stempels enkelvoudig of
knopvermig; eitjes anatroop, in paren aan den top der
bokjes hangend. Steenvrucht zacht- of ruwharig, langwerpig
of samengedrukt of tweelobbig; vruchtschil gaaf of
openbarstend; steen al of niet opensplijtend, met 1—3
hokjes; elk hokje met 1 zaad. Zaden dik ; navel breed; zaad-
huid vliezig; kiemwit ontbrekend; kiem groot; zaadlobben
dik; kiemworteltje klein, naar boven gericht.
Boomen of heesters. Bladeren afwisselend, geheel gaaf-
randig; steunblaadjes 2 , afvallend. Bloemen klein, in
kluwens of in tuilvormige bijschermen, wier stelen soms
met de bladstelen vergroeid zijn, zoodat zij schijnbaar
uit de bladschijf ontspringen.
Aantal geslachten 3, soorten 40; 1 geslacht in tropisch Azië
Afrika en Amerika en 2 alleen in Amerika.
Eenig geslacht voor Nederlandsch Indië:
Dichapetalum. Bloemen regelmatig. Bloembladen vrij.
D IC H A P E TA LUM Thouars.
Bloemen gemengdslachtig-éénhuizig. Kelkbladen 5, ongelijk,
aan de basis of daarboven vereenigd, stomp. Bloembladen
5, 2-lobbig, smal, vrij. Meeldraden 5, soms licht
vergroeid met de basis der bloembladen. Schijf öf uit 5
vierkante schubben bestaande, welke tegenover de bloembladen
geplaatst zijn, óf onduidelijk 5-lobbig. Eierstok
2- -3-hokkig; stijlen 1^-3, vrij of vergroeid, met stempels
aan den top. Steenvrucht lederachtig, droog, met
een 1—2-hokkigen, brozen of beenharden steen.
Kleine boomen of heesters, opgericht of klimmend,
onbehaard of zachtharig. Bladeren afwisselend, kort ge-
steeld, lederachtig, geaderd, gaafrandig. Steunblaadjes 2,
afvallend. Bloeiwijze okselstandig, in bijschermen of tuilen
, vaak met talrijke bloemen, zachtharig of viltachtig;
de steel kort of lang, vrij of met den bladsteel vergroeid
en schijnbaar uit de bladschijf ontspringend. Bloemen
klein, dikwijls wit, met van binnen onbehaarde
kelkbladen.
Aantal soorten 30, waarvan 1 op de eilanden der Stille Zuidzee
en de overige in tropisch Azië, Afrika en Amerika.
Het geslacht Dichapetalum was door Thouars ingesteld met de
beschrijving van D. Madagascariense Thou. vóór het door De Can-
dolle Chailletia was genoemd; daarom moet de geslachtsnaam en
volgens Durand’s Index ook de familienaam gewijzigd worden.
In Nederlandsch Indië komen voor: 1. D. Timoriense (Ch. Timo-
riensis D Cl), waarschijnlijk niet, zooals Beccari (Mcilesia I , p.
176) meent, dezelfde soort als die, welke door Hasskarl tot het
"geslacht Villaresia R- et Pav. (V. scandens Hassk.) gebracht is;
deze schijnt als eene tweede soort, 2. D. scandens onderscheiden
te moeten worden, 3. D. Sumatranum — Ch. Sumatranum' Mig.,
welke niet synoniem is, zooals door Hooker (Fl. of Br. Ind. I,
p. 176) wordt aangegeven, met Ch. gelonioides Hook. {., 4. D.de-
flexifolia (Ch. deflexifolïa Turcz.j . . 5. D. Pa puanum (Ch. Papu-
ana Becc.) en één of twee soorten door Teysmann op het eiland
Riouw verzameld. Misschien sluiten eene of meerdere hiervan zich
aan bij D. Helferianum Pierre (Ch. Helferiana Hook.f.) of eene
der anderë' soorten, welke in Engelsch Indië gevonden zijn.
F am. x x x iy . OLACACEAE.
Bentham et Hooker, Gen. Plant. I , p. 342. — Miq. Ann. Mus.
Lugd. Bat. I, p. 4, III, p. 247. — Baill. in D.C. Pr'od. XVII, p.
7. —• Beccari, Malesia'1, p. 105 en 255. — Nuov. Giorn. Bot. Ital.
1877, p. 100 en 273^ — JValeton, Critisch overzicht der Olacineae
Benth. et Hook., Groningen, 1886.
Bloemen regelmatig, twee- of éénsiachtig, vaak tweehuizig.
Kelk meestal klein ,4—5-tandig, -lobbig of -deelig soms na
den bloei in grootte toenemend, vrij, of met den eierstok of
de vrucht vergroeid; lobben of slippen in den knop klepswijze
aaneensluitend of dakpanswijze dekkend. Bloembladen 4—5,
zelden 6, klepswijze aaneensluitend of dakpanswijze dekkend
in den knop, vrij of tot eene klok- of buisvormige
bloemkroon vergroeid. Meeldraden 3—15, met de bloembladen
op den bloembodem of op den schijfrand ingeplant,
vrij of met deze vergroeid en öf daartegenover staande,
öf daarmede afwisselend, alle vruchtbaar of eenige zonder
helmknoppen, (staminodiën), elk afzonderlijk of min of
meer éénbroederig; helmknoppen opgericht, 2-hokkig,
in de lengte openbarstend. Schijf nu eens napvormig, vrij
of met den eierstok of kelk vergroeid, dan weder ringvormig
of weinig ontwikkeld j dan weder verdeeld in
4—5 schubben, die den eierstok of de meeldradenbuis