kransen, in vorm en weefsel zeer verschillend, de onder-
gedokene dikwijls in fijne, kamvormige slippen verdeeld.
Steunblaadjes ontbrekend of bij Gunnera met den bladsteel
vergroeid. Bloemen meestal in de bladoksels, alleen
of opeengedrongen, soms in trossen, aren of pluimen,
zelden in tuilen.
Aantal soorten omstreeks 80, over de geheele wereld verspreid,
meerendeels waterplanten. Het geslacht Trapa L., door Miquel
onder de Haloragidaceae geplaatst, moet volgens Bentham en
Hooker tot de Onagraceae gebracht worden.
OVERZICHT DER GESLACHTEN.
-f- Groote landplanten met zeer groote ei-, cirkel- of hartvormige,
dikke, meestal gerimpelde én ruigharige bladeren.
1. Gunnera. Bloemen tweeslachtig of éénhuizig in eene dichte
'aar of hloeispies. Kelkbuis eivormig of samengedrukt. Bloembladen
ontbrekend of 2, kapvormig. Meeldraden 1—2. Eierstok 1-hokkig.
Stijlen 2.
f f Kleine land- of waterplanten met zeer kleine, gaafrandige '
of in slippen verdeelde, zeer dikwijls onbehaarde bladeren. .
§ Landplanten, meestal, tenminste bij de mannelijke bloemen,
met 4 kapvormige bloembladen. Meeldraden 8.
2. Haloragis. Bloemen één- of tweeslachtig, alle kort gesteeld.
Eierstok 1—4-hokkig, met 2—4 eitjes. Stijlen 4. Stempels vedervormig.
3. Serpicula. Bloemen éénhuizig, mannelijke lang gesteeld.
Eierstok 1-hokkig met 4 eitjes. Stijlen 4. Stempels met wratjes
bezet of vedervormig.
§§ Waterplanten. Bloembladen óf hol en zeer klein öf ontbr'ekend.
Meeldraden 8, 4- of 1.
4. ' Myriophyllum. Kelk en bloemkroon aanwezig bij de mannelijke
bloemen. Bloembladen 2—4,-, hol. Meeldraden 8 of 4.
Eierstok 4- of 2-hokkig. Stijlen 4.
5. Callitriche. Kelk en bloemkroon ontbreken in beide geslachten.
Slechts 1 meeldraad. Eierstok 4-hokkig. Stijlen 2.
1. GUNNERA L.
Bloemen tweeslachtig of éénhuizig. Kelkbuis eivormig
of samengedrukt; lobben 2—8, gelijk of ongelijk, bij de
mannelijke bloemen dikwijls onvolkomen of ontbrekend,
of ten getale van 2 en kapvormig. Meeldraden 1—2,
met draadvormige helmdraden; helmknoppen langwerpig,
aan de basis vastgehecht en zijdelings openspringend.
Eierstok 1-hokkig; stijlen 2, priem- of draadvormig, van
alle kanten met wratjes bezet; eitje 1, hangend aan den
top van het hokje. Lederachtige of min of meer vleezige
steenvrucht, samengedrukt, 3-kantig, min of meer kogelvormig
, met korstachtige kern. Zaad de holte van het
hokje vullend; zaadhuid zeer dun; kiemwit overvloedig,
vleezig; kiem zeer klein, peervormig of omgekeerd hartvormig,
in den top van het kiemwit gelegen.
Overblijvende, soms reusachtige, onbehaarde of ruigharige
, gladde of ruwe kruiden, nagenoeg zonder stengel,
doch met een kruipenden wortelstok en eene bloemschacht.
Bladeren min of meer wortelstandig, gesteeld, ei- of omgekeerd
hartvormig, enkelvoudig of gelobd, gekarteld,
lederachtig-vleezig, dikwijls gerimpeld. Bloemen klein en
groen, met 2 schutblaadjes, in aren of dicht opeengedrongen
aan de takken van eene bloemkolfachtige pluim,
aan wier bovenste takken de mannelijke bloemen voorkomen.
Vrucht klein.
Aantal soorten omstreeks 11, in Zuid Afrika, Abyssinië, Java,
Tasmania , Nieuw Zeeland, de Sandwich eilanden en Zuid Amerika.
Op Java wordt Gunn. macrophylla BI. in de bergstreken aange-
troffen; eene variëteit hiervan, var. Sumatrana Mig. komt op
Sumatra voor.
2. H A L O R A G IS Forst. -
Bloemen één- of tweeslachtig. Kelkbuis met 4 of 8
ribben of kanten; lobben 4 , kort, soms schildvormig.
Bloembladen 4 , kapvormig, spits, in den knop klepswijze
aaneensluitend, zittend of kort genageld, lederachtig.
Meeldraden 8 , met korte, draadvormige helmdraden ; helmdraden
lijnvormig of langwerpig, zijdelings openbarstend,
aan de basis vastgehecht. Eierstok 2—4-hokkig of door
het verdwijnen van de tusschenschotten 1-hokkig; stijlen
23-4, kort of ontbrekend; stempels ■ meestal vedervormig;
in elk hokje 1 eitje, hangend aan den top van het hokje.
Lederachtige steenvrucht of niet openbarstende noot, klein,
2—4-hokkig, kantig, geribd, gevleugeld of met wratjes
bezet. Zaden hangend, cilindrisch; zaadhuid vliezig, kiemwit
vleezig; kiem cilindrisch, met zeer korte zaadlobben,
in de as van hét kiemwit gelegen.
Kruiden of zelden halfheesters, vertakt en onbehaard,
met klierharen bezet of zachtharig. Bladeren klein, de
onderste meestal tegenovergesteld, de bovenste afwisselend,