Aantal soorten 2 of 3, zich verspreidende van Engelsch Indië
tot Noord Australië. Volgens Seemann zijn er 4 soorten: 1. Br.
actinophylla Endl., die in Australië voorkomt. 2. Br. macro-
stachya Seem., eene soort van Nieuw Guinea, door Bentham het
eerst als eene soort van Sciadophyllum P. Br., (Sc. macrostachyum
Benth.), beschreven, doch in de Genera Plantarum op de aanwijzing
van Seemann in Bev. Heder. tot Brassaia gebracht, 3. Br. litorea
Seem'. naar eene beschrijving-en plaat van Rumphius Herb. Amb.
I, p. 150 t. 52, die echter volstrekt niet met de kenmerken van
Brassaia overeenkomen, zooals reeds door Bentham en Hooker is
^aangegeven en 4. Br. sessilis Seem. De laatste, ook door Bentham
en Hooker als eene soort van Brassaia beschouwd, is eene plant
van Sumatra, door Miquel tot het geslacht Parapanax Miq. gebracht,
(P. sessilis Miq.), doch die wegens het Ontbreken van het
omwindseltje geen Brassaia mag heeten, en zeker in het geslacht
Heptapleurum Gaertn. tehuis behoort. Eéne soort echter, door
Seemann tot Heptapleurum gebracht, en vereenigd met eene echte
Heptapteurum-soort, H. Cephalotes Clarke, onder den naam van
H. capitatum Seem., doch niet in Nederlandsche Indië voorkomende,
is Br. capitata Clarké. De eenige soort in het gebied onzer
Flora gevonden is derhalve Br. macrostachya Seem.
8. G A S T O N IA Comm.
Kelkbuis urnvormig, met afgeknotten zoom. Bloembladen
10—15, in den knop klepswijze aaneensluitend,
vrij of aan den top samenhangend. Meeldraden in hetzelfde
aantal als de bloembladen; helmdraden kort; helm-
knoppen langwerpig, meestal teruggekromd. Schijf uitgespreid.
Eierstok 7—15-hokkig; stijlen evenveel als
eierstokhokjes, vrij of onder aan de basis een weinig
vergroeid, kort of lang, in het laatste geval teruggeslagen,
aan de binnenzijde van stempelkliertjes voorzien.
Yrucht ei- of nagenoeg kogel vormig, bij uitdroging geribd
; steenkernen kraakbeenachtig of hard, zijdelings
samengedrukt. Zaad samengedrukt, met een gelijkmatig
kiemwit.
Onbehaarde boomen, met gevinde bladeren en dik
lederachtige blaadjes. Steunblaadjes weinig ontwikkeld.
Bloemen, niet met de bloemstelen geleed, tot schermen
vereenigd, die in pluimen bijeenstaan. Schutbladen spoedig
afvallend of ontbrekend.
Aantal soorten 2, Gast. cutispongia Lam. en Gast. Papuana Miq.,
waarvan de eerste op Mauritius, de tweede in Nieuw Guinea
voorkomt. Waarom Seemann de laatste soort tot het geslacht
Polyscias Forst, brengt én haar Pol. Papuana Seem. noemt, is
mij niet zeer duidelijk. De bloemen zijn hier toch niet geleed; de
bewering verder, dat de 8-tallige bloemen regel en de 12-tallige
uitzondering zijn, is evenzeer onjuist. Volgens Miquel varieert het
aantal eierstokhokjes tusschen 7 en 12 en zijn de meeste bloemen
11-tallig. Toch blijft de plaats der soort onzeker, omdat zoowel de
bloemen als de rijpe zaden onbekend zijn. Het uiterlijk der plant,
de bladeren, de bïoëiwijze, de kelkrand, de stijlen en de onrijpe
vruchten wijzen echter op geen ander geslacht dan Gastonia. In
’s Rijks Herbarium zijn nog eenige planten met gezaagde blaadjes
en iets korter stijlen, die echter waarschijnlijk tot hetzelfde geslacht
behooren. G. saururoides Roxb., in D C. Prod. 1 v. p. 256
als eene soort van Gilibertia B. et P., (Gil. saururoides D C.),
beschreven en naar ondersteld wordt in de Molukken voorkomende,
moet als zeer onzeker beschouwd worden, zoowel wat de groeiplaats
als het geslacht betreft. Ten minste beschouwt Miquel haar als
een synoniem van zijn Botryopanax, (B. Borbonica Miq), die in
. Bourbon voorkomt.
9. PO L Y SC IA S Forst.
Kelkbuis tol- of half bolvormig; kelkzoom afgekiiot of
5*^_8-tandig. Bloembladen 5—8, in den knop klepswijze
aaneensluitend, vrij of aan den top samenhangend.
Meeldraden zooveel als bloembladen, met korte helmdraden
; helmknoppen eivormig of lang werpig; recht of
teruggekromd. Schijf plat of zelden min of meer kegelvormig.
Eierstok 5—8-hokkig ; stijlen vrij of zelden aan
de basis tot een kegel vergroeid, ten slotte teruggeslagen of
uitgespreid, van boven aan de binnenzijde met stempelkliertjes.
Yrucht min of meer kogelvormig, door uitdroging
geribd, met eene vleezige buitenlaag van den
vruchtwand; kernen zijdelings samengedrukt, lederachtig
of korstachtig. Zaden min of meer samengedrukt, met
een gelijkmatig kiemwit.
Boomen of onbehaarde heesters. Bladeren gevind;
blaadjes lederachtig, meestal groot. Steunblaadjes weinig
ontwikkeld of ontbrekend. Bloemen met de meestal korte
bloemstelen geleed, verbonden tot hoofdjes, schermen
of trossen, die in trossen of pluimen langs de
takken eener pluim staan. Schutbladen schubvormig of
ontbrekend.
Aantal soorten volgens Bentham en Hooker 8 , op de Mascare-
nische'eilanden, in Engelsch en Nederlandsch Indië en op de eilanden
van de Stille Zuidzee. De soorten van Nederlandsch Indië, die
hiertoe behooren, zijn volgens Seemann: 1. Pol. pinnata Forst.,
door hem beschouwd als synoniem van Nothopanax tricochleatum
Miq., welke door ons bij het geslacht Panax gebracht is, 2. Pol.