Miq. , terwijl hij van PI. alata BI. eene variëteit maakte van PI.
Timoriensis Bl.r zoodat slechts 2 soorten overbleven. Bij oudere
schrijvers werden de soorten gebracht bij het geslacht Gustavia
L. of Pirigara Aubl., waarvan de soorten volgens Bentham *en
Hooker alleen in tropisch Amerika voorkomen.
F am. l iv . MELASTOMACEAE.
Bentham et Hooker, Gen. Plant. I, p. 725. — Miquel, Fl. In d •
Bat. ! I , p. 498. — Sumatra, p. 316. — Anndles Mus. Bot. Lugd.
Bat. I, p. 216. —• Kurz in Journ. As. Soc. XL, 1871, p. 537 —
Scheffer in Ann. de Buitenz. I, p. 23. — Triana in Transact, of
Linn. Soc. XXVIII, (1873), p. l.jfijB Clarke in Hook. Fl. of Br.
Ind. II, p. 512. — Beccari, Malesia II, p. 234. — Cogniaux in
Durand, Index Gen. Phaner. p. 130 en in De Candolle, Monographiae
Phanerogamorum (manuscr.) “).
Bloemen regelmatig, tweeslachtig. Kelkbuis vrij of door
langsschotten of voor een deel of in den geheelen omtrek
met den eierstok vergroeid; kelkzoom afgeknot, gelobd
of kapvormig, met in den knop dakpanswijze dekkende of
zelden min of meer klepswijze aaneensluitende lobben,
afvallend of blijvend en dikwijls aan de rugzijde wratachtige
verhevenheden of accessorische tanden of lobben
dragend. Bloembladen zooveel als kelklobben, op den rand
van den zoom ingeplant, soms schuin, zelden aan de basis
samenhangende, in den knop dakpanswijze dekkend of
naar rechts ineengerold. Tusschen de bloembladen en meeldraden
komt eene vliezige of lederachtige bijkroon niet
zelden voor. Meeldraden perigynisch of zelden epigynisch
in het dubbele, zelden in hetzelfde aantal van de bloembladen,
zeer zelden in onbepaald aantal, in ééne rij, vóór
de ontplooiing der bloem neergevouwen, later recht of
naar voren of achteren gebogen, alle gelijk of om den
a) De Heer Cogniaux had de groote welwillendheid mij vóór den
druk een deel van zijne monographie der Melastomace ae bestemd
voor D C. Mon. Phaner. ter inzage te geven, zoodat ik de gelegenheid
had mijne bewerking met zijn manuscript te vergelijken, daaruit
3 nog onbeschreven geslachten op te nemen en naar de daarin bevatte
gegevens de beschrijvingen der overige geslachten aan te vullen
of te wijzigen. Bovendien verplichtte hij mij door de toezending van eene
volledige lijst der soorten met de synoniemen van Nederlandsch Indië.
anderen kleiner of rudimentair; helmdraden verschillend,
kaal of met klieren, tijdens den bloei knievormig gevouwen;
helmknoppen 2-hokkig, aan de basis vastgehecht, met 1
of 2 poriën aan den top, zelden met 2 spleten openspringend;
helmbindsel dikwijls verdikt, aan de basis enkelvoudig
of verlengd, van voren of van achteren met priem-, spoor-,
borstel-, oor- of wratvormige aanhangsels. Stuifmeel dikwijls
zeer klein, ei- of ellipsoidvormig, glad, met 3 of meer
langsvoren. Eierstok soms geheel en al vrij, doch meestal
op verschillende wijzen met den kelk verbonden, 2—co -
hokkig of bij de Memecyleae door het verdwijnen van de
tusschenschotten 1-hokkig, met gezwollen, kantigen of op
verschillende wijzen uitgeholden, onbehaarden, borstel-
dragenden of getanden top; stijl eindelingsch, recht of
neergebogen; stempel stipvormig, afgeknot of knopvormig,
enkelvoudig of gelobd; eitjes meestal in onbepaald aantal,
zeer klein, bij zeer weinige Memecyleae en Miconieae in
bepaald aantal, anatroop, zittend of door middel van zaadstrengen
met de zaadlijsten verbonden; zaadlijsten, bij
de Melastomeae, van den binnenhoek der hokjes horizontaal
uitstaande en gezwollen, bij de Astronieae aan de
basis van het hokje of aan de wanden bevestigd en van
daar af klimmend; bij de Memecyleae is de zaadlijst
asstandig en zijn de eitjes in kransen geplaatst. Vrucht
binnen de kelkbuis besloten, zelden er half boven uitkomende,
in den vorm van eene doosvrucht of van eene
bes, op onregelmatige wijze uiteenbarstend of hókverbre-
kend met kleppen opensplijtend. Zaden bij de veelzadige
geslachten klein, wig-, piramide-, slakkenhuis- of draadvormig;
zaadhuid lederachtig, korstachtig of vliezig, glad,
gerimpeld of gestippeld, enkelvoudig, gevleugeld of voorbij
de kern verlengd; navei zijdelings of aan de basis geplaatst;
zaadnerf enkelvoudig of sponsachtig; bij de één- of weinig-
zadige geslachten zijn de zaden groot, geheel of half kogelvormig;
kiem overal zonder kiemwit, bij de kleinzadige
soorten rolrond of min of meer kogelvormig en met kleine,
korte zaadlobben, bij de grootzadige van den zelfden vorm
als het zaad en met dikke, plat-bolle of dunne en ineenge-
rolde zaadlobben en een kort kiemworteltje.
Kruiden, heesters of boomen, met een waterachtig vocht
en tegenoverstaande takken, meestal opgericht; slechts