Aantal soorten 27, in Amerika, Afrika, Azië en Australië. In
Nederlandseh Indië is nog geene soort aangetrolïën, doch daar N.
lanceolata Koehne voorkomt in Ceylon en Australië ligt het vermoeden
voor de hand, dat zij ook in den Maleischen Archipel kan
gevonden worden. Deze soort werd vroeger tot het geslacht Am-
mannia L. gebracht, (--1 ■ lanceolata Wall. en A. verticillata Wight
et A r n )
6. L A G E R S T R O EM IA L.
Bloemen 5—8 -, zelden 4- of 9-tallig, groot, zelden klein,
alle met gelijke stijlen. Kelk lederachtig, half bol vormig
of tolvormig, rolrond of geribd of gevleugeld; ribben of
vleugels in hetzelfde aantal als de kelkbladen en onder
de inhammen gelegen of in het dubbele aantal; kelk-
lobben half zoo lang of grooter dan de buis, driehoekig,
meestal in een staartje verlengd, soms teruggeslagen;
aanhangsels aan de kelklobben meestal ontbrekend, zelden
aanwezig, doch kort. Bloembladen afvallend, groot of
zelden klein, dikwijls lang en dun genageld, meestal min
of meer cirkelvormig en met gekreukeld golvenden bovenrand.
Meeldraden öf (bij Lag. speciosa L ) ten getale van
150—200 van gelijken vorm, met dunne helmdraden, in
vele rijen gerangschikt en tegenover de kelkbladen geplaatste,
soms ineenvloeiende bundels vormende, öf (bij
de overige soorten), ten getale van 15—126, vrij diep
of op de halve hoogte van de kelkbuis meer of minder
duidelijk in ééne rij ingeplant, zoodanig dat vóór elk
kelkblad één afzonderlijke meeldraad geplaatst is, die voor
V3 of 2/3 boven de kelklobben uitsteekt, met een dikken
helmdraad en een grooteren helmknop en vóór elk bloemblad
2—13 veel ('/7—V2), kortere meeldraden staan, met
dunne, aan de basis soms tot bundels samenhangende,
helmdraden en kleinere helmknoppen; helmknoppen breed
elliptisch of cirkelvormig, met een breed, kussenvormig
helmbindsel, dat omgeven wordt door de smalle, aan den
rand openbarstende helmhokjes. Eierstok zittend of onder
aan de basis versmald en daardoor schijnbaar op een
korten, hollen steel geplaatst, kogelvormig, of aan den
top in een hollen, fleschvormigen, met den stijl geleeden
hals verlengd, onbehaard of dicht viltachtig behaard,
3—6 -, zelden 7-hokkig; eitjes talrijk; stijl een weinig
hooger dan de tegenover de kelkbladen geplaatste meeldraden;
stempel weinig dikker dan de stijl. Doosvrucht
min of meer ellipsoidvormig of langwerpig, onbehaard of
aan den top dun viltachtig behaard, houtachtig, hokver-
brekend 3—6 -, zelden 7-kleppig; kleppen van binnen in
het midden de tusschenschotten dragende en zelden daar
tegenover aan de buitenzijde ondiep langsgevoord. Zaden
groot, de onderste met grooter vleugel dan de bovenste,
min of meer horizontaal geplaatst ; zaadhuid nabij de
basis van de vrucht in een driehoekig of trapezoidvormig,
zeer groot aanhangsel verdikt en naar den top in een
grooten, breed mesvormigen vleugel verlengd, die van
het aanhangsel gemakkelijk is los te maken, waarbij de
kiem zich vertoont in de dus gevormde spleet; de vleugels
van alle zaden reiken tot aan den top van de doosvrucht
; kiem lang-kegelvormig, licht gekromd ; zaadlobben
elk met een der randen om de andere geslagen;
kiemworteltje rolrond en lang kogelvormig.
Kleine , soms heesterachtige of meestal groote, omstreeks
33 Meter hooge, onbehaarde of vooral aan de bloei-
wijzen behaarde hoornen, die öf altijd hun loof behouden,
öf het in het warme jaargetijde afwerpen. Stengelleden
meestal korter dan de bladeren. Bladknoppen besloten
tusschen eenige weinige paren van knopschubben. Bladeren
meestal ten gevolge van het uiteenschuiven der blad-
paren afwisselend, zelden volkomen tegenovergesteld,
kort gesteeld, groot, aan de basis afgerond of in den
bladsteel overgaande, aan den top toegespitst, vliezig of
lederachtig, onbehaard of viltachtig behaard, min of meer
netvormig geaderd. Steunblaadjes zeer klein, aan weerskanten
van den bladsteel. Bloemen öf in enkelvoudige of
van onderen samengestelde okselstandige en eindelingsche
trossen, öf in tot eene groote eindelingsche pluim vereenigde
trossen öf zelden tot kleine hoofdjes opeengedrongen.
Schutbladen en schutblaadjes klein en spoedig afvallend;
bloemstelen aan de inplanting der schutblaadjes geleed.
Aantal soorten 21, de meeste in Azië, in geringer aantal in
Madagascar en Australië. In Nederlandseh Indië vindt men 7 à 8
soorten, waarvan de meest bekende is Lag. speciosa Pers. — Lag.
Beginae Boxb., welke dikwijls in de tuinen gekweekt wordt.