25. P S EU D A R T H R IA Wight et Arn.
Kelklobben even lang als de buis, de beide bovenste
boog vergroeid. Ylagje min of meer cirkelvormig; vleugels
schuin langwerpig, vrij van de kiel; kiel langwerpig,
stomp, zonder aanhangsels aan de zijden. Meeldraad tegenover
het vlagje vrij, de overige vergroeid; helmknoppen
éénvormig. Eierstok min of meer zittend; eitjes co; stijl
neergebogen, priemvormig, met kleinen, eindelingschen
stempel. Peul plat-samengedrukt, met rechte of een
weinig tusschen de zaden vernauwde naden, 2-kleppig,
van binnen zonder schotten, met dunne, dwarsgeaderde,
ongeleede kleppen.
Yiltachtig-langharige of kleverig-zachtharige kruiden of
halfheesters. Bladeren S-bladig gevind, met groote blaadjes
en steunblaadjes aan de bladspil. Steunblaadjes aan den
bladvoet vrij, vliezig of gestreept. Bloemen klein, purperkleurig,
twee aan twee of in bundels langs de spil 'van
een eindelingschen tros of de takken van eene pluim.
Schutbladen smal. Peul dikwijls op de wijze der soorten
van Desmodium met lange, zachte haren.
Aantal soorten 3 of 4, waarvan 1 in tropisch Azië:, de overige
in Oost Afrika of de Mascarenische eilanden. Pseticl. viscida Wight el
Arn. komt op Timor voor, doch is op de andere eilanden nog niet
geconstateerd.
26. PY C N O S PO R A R. Br.
Kelk diep gespleten, de twee bovenste tanden hoog
vergroeid. Ylagje min of meer cirkelvormig , aan de basis
versmald; vleugels schuin langwerpig, met de kiel samen-
hangende; kiel licht boogswijs gekromd, stomp, met een
smal, zijdelingsch vlies aan weerskanten. Meeldraad tegenover
het vlagje met de overige hoog vergroeid of eindelijk
vrij; helmknoppen éénvormig. Eierstok zittend, met oo
eitjes; s';ijl neergebogen, priemvormig, met eindelingschen
stempel. Peul langwerpig, gezwollen, 2-kleppig, van binnen
zonder schotten; kleppen dun, met dwarse, lijnvormige,
netvormig verbonden aderen. Zaden klein, min of meer
niervormig, met een dun kiempropje aan den navel.
Halfheester met uitgespreide, nederliggende takken of
opgericht. Bladeren 3-bladig gevind; blaadjes gaafrandig,
met steunblaadjes aan de bladspil. Steunblaadjes aan den
bladvoet vrij, vliezig, gestreept. Bloemen klein, purperkleurig,
meestal twee aan twee langs de spil van een
eindelingschen tros of de takken van eéne pluim. Schutbladen
vliezig, spoedig afvallend. Schutblaadjes ontbrekend.
Eéne soort in tropisch Azië en Australië, P. hedysaroides R. Br.
Het voorkomen in Engelsch Indië, China, de Phüippijnen en Noord
Australië maakt het zeer waarschijnlijk, dat zij ook in Nederlandsch
Indië zal te vinden zijn. Tot dusverre werd zij daar niet waargenomen.
27. U R A R IA Desv.
Kelklobben priemvormig toegespitst, uitgespreid, de 2
bovenste (door omdraaiing van de bloem de onderste geworden)
korter. Ylagje cirkelvormig of eirond, in een
nagel versmald; vleugels sikkelvormig-langwerpig, aan de
kiel vastgehecht; kiel licht gekromd, stomp. Meeldraad
tegenover het vlagje gewoonlijk vrij, de overige vergroeid;
helmknoppen éénvormig. Eierstok zittend of kort gesteeld,
met 2-oo eitjes; stijl draadvormig, van boven neergebogen,
stempel knopvormig, eindelingsch. Peul nagenoeg zittend,
tusschen de zaden vernauwd ; leden 2—6, eivormig, sa-
mengedrukt-gezwollen, op elkander gevouwen en binnen
den kelk teruggetrokken. Zaden rond of kogelvormig,
met zijdelingschen navel, zonder kiempropje.
Kruiden of halfheesters. Bladeren 3-, zelden 5—7-bla-
dig gevind of de onderste zelden alle aan de basis gestreept;
blaadjes dikwijls groot, netvormig geaderd, met
steunblaadjes aan. de bladspil. Steunblaadjes aan den bladvoet
vrij, toegespitst, aan de basis gestreept. Bloemen
purper- of geelachtig, in eindelingsche, ruigharige, soms
lange, soms dichte, aarvormige trossen; bloemsteeltjes
twee aan twee, aan den top haakvormig neergebogen.
Schutbladen ei- of lancetvormig, toegespitst,- blijvend of
afvallend; schutblaadjes ontbrekend.
Aantal soorten omstreeks 8, in tropisch Azië, Afrika en Australië.
In Nederlandsch Indië komt een 6-tal voor. U. obcordata Miq. is
volgens Kurz eene soort van Desmodium Desv. (O. obcordatum Kun.)
28. LOCJREA Neok.
Kelk wijd klokvormig, na den bloei vergroot; lobben
gelijk, een weinig breed. Ylagje omgekeerd eivormig of
omgekeerd hartvormig, in den nagel versmald; vleugels
schuin langwerpig, met de kiel samenhangende; kiel licht