eivormig of cirkel vormig, met neergeslagen oortjes; vleugels
smal langwerpig of omgekeerd eivormig-sikkelvormig,
meestal in het midden met de kiel samenhangende; kiel
nagenoeg recht of aan den top gekromd-verbreed of boog-
vormig-gesnaveld, nagenoeg even groot als de vleugels.
Meeldraad tegenover het vlagje onder aan de basis vrij,
in het midden met de overige vergroeid of zelden geheel
en al vrij; helmknoppen éénvormig. Eierstok nagenoeg
zittend, co -eiig; stijl draadvormig, van hoven neergebogen
, ongehaard, met een kleinen, knopvormigen stempel.
Peul langwerpig, 2-kleppig, nu eens breed, plat, vliezig
of min of meer lederachtig, dan weder smal, samengedrukt
of min of meer rolrond, van binnen doorloopend
of tusschen de zaden opgevuld. of met schotten. Zaden nu
eens plat-samengedrukt, min of meer cirkelvormig, dan
weder dwars langwerpig.
Hoogklimmende stengels. Bladeren driebladig gevind;
blaadjes groot, ei- of ruitvormig, gaaf of golvend-3-lobbig,
met steunblaadjes aan de bladspil. Steunblaadjes aan den
bladvoet kruidachtig, bij sommige soorten voorbij de inplanting
verlengd. Bloemen blauw of purper, aan lange oksel-
standige stelen of aan de toppen der takken pluimswijze
bijeenstaande; bloemstelen in bundels aan knoopvörmige
verdikkingen of soms aan korte zijtakken van de spil van
eenen tros. Schutbladen klein of smal, spoedig afvallend;
schutblaadjes klein, min of meer blijvend of zeer klein
en spoedig afvallend.
Aantal soorten 10, in tropisch Azië en Japan, waarvan twee of
drie in Nederlandsch Indië, vroeger door Bentham onder den naam
van Neustanthus Benth. beschreven. Deze, N. phaseoloides Benth.,
N. Javanicus Benth. en N. sericans Miq., Worden door Baker alle
drie beschouwd als vormen van P. phaseoloides Benth.
46. CA N A V A L IA Adans.
Kelklobben tot twee lippen vergroeid, de bovenste zeer
groot, afgeknot of 2-lobbig, de onderste veel kleiner,
gaafrandig of 3-spletig. Ylagje groot, nagenoeg cirkelvormig,
teruggeslagen; vleugels smal, sikkelvormig of
min of meer gewrongen, vrij; kiel breeder dan de vleugels,
gekromd, stomp of met stompen, neergebogen of spiraalvormigen
snavel. Meeldraad tegenover het vlagje onder aan
de basis vrij, in het midden met de overige vergroeid;
helmknoppen één vormig. Eierstok min of meer gesteeld,
oo-eiig; stijl gekromd of met de kiel ineengerold, ongebaard,
met kleinen, eindelingschen stempel. Peul langwerpig
of breed lijnvormig, samengedrukt of gezwollen,
naast den bovennaad aan weerskanten met een vleugel
of rib voorzien, 2-kleppig, van binnen door dunne lagen
tusschen de zaden opgevuld. Zaden ei- of cirkelrond, samengedrukt,
met een lijn vormigen navel.
Windende of nederliggende kruiden. Bladeren 3-bladig
gevind, met steunblaadjes aan de bladspil. Steunblaadjes
aan den bladvoet soms wratachtig of onduidelijk waar te
nemen. Bloemen dikwijls groot, purper-violet, rosé óf wit,
in bundels, aan knoopen langs de spillen van lang gesteelde,
okselstandige trossen. Schutbladen klein; schutblaadjes
klein, spoedig afvallend. Peulen dikwijls groot.
Aantal soorten omstreeks 12, in de warme gewesten der beide
halfronden voorkomende, voornamelijk in Amerika. Een tweetal is
in alle tropische gewesten verspreid, nl. C. óbtusifolia D C. en C.
ensiformis D C.; beide worden ook in Nederlandsch Indië aangetroffen.
Miquel noemt 4 soorten op voor Nederlandsch Indië, doch
3 daarvan worden door Baker in Hook. Flora of Brit. Ind. II,
p. 196 als variëteiten van C. ensiformis beschouwd.
47. PH A S E O L U S L.
Kelk verschillend; de kelktanden meestal korter dan
de buis, soms de onderste even lang of langer dan deze,
de twee bovenste vergroeid of vrij. Ylagje cirkelvormig,
teruggeslagen-uitgespreid of min of meer gewrongen, aan
de basis met neergeslagen randen;, vleugels omgekeerd
eivormig of zelden langwerpig, even groot als het vlagje
of grooter, boven den nagel met de kiel samenhangend,
dikwijls gewrongen; kiel lijnvormig of omgekeerd eivormig,
met een langen, stompen, spiraalswijs gewrongen
snavel; helmknoppen éénvormig. Eierstok nagenoeg zittend,
00-eiig; stijl binnen den snavel der kiel verdikt en met
dezen gewrongen, van boven meestal in de lengte gebaard;
stempel schuin of ter zijde aan den binnenkant geplaatst.
Peul lijn- of sikkelvormig, nagenoeg rolrond of samengedrukt
, met dunne tusschenlagen tusschen de zaden