IX VOORWOORD.
binnenlandsch bestuur en bij andere takken van dienst,
verlangen niets liever dan hunne kennis van het hen
omringend rijk en veelvormig plantenkleed te vermeerderen.
Het middel hiertoe, een goed boek, ontbrak echter
ten eenenmale. De in het Hollandsch gestelde Ha n d l
e i d i n g van Dr. Boerlage voldoet geheel aan deze behoefte.
Eenzaam wonend te midden der weelderig ontwikkelde
tropische natuur, of dikwerf uren achtereen oorspronkelijke
oorden doortrekkend, alleen door een klein inlandsch
gevolg vergezeld, zal menigeen den Heer Boerlage
dank weten voor de door hem geopende gelegenheid,
door vermeerdering van kennis tot verhooging van belangstelling
in de omgeving te geraken, eene verhoogde
belangstelling, waarvoor men des te erkentelijker zal zijn,
daar zij een intellectueel genot verschaft onder omstandigheden,
waarin dergelijke genietingen, natuurlijk schaars
zijn, terwijl zij tevens voor het natuurwetenschappelijk
onderzoek onzer kolonie zeer nuttige en belangrijke gevolgen
hebben moet.
Yan zelf zijn wij hiermede gekomen tot het tweede
der opzichten hierboven bedoeld, waarin aan het verschijnen
dezer Ha n d l e i d i n g eene groote beteekenis
toekomt.
Dr. Boerlage’s werk is een hoogst nuttige, of
eigentlijk wel noodzakelijke voorlooper eener nieuwe
„jFlora van Nederlandsch Indiër
Dat Miqüel’s »Flora” hoeveel nut er ook door gesticht
zij, thans niet meer voldoet, niemand zal het ontkennen.
In meer dan één opzicht is de »Flora Indiae Batavae”
verouderd. Hieruit het besluit te- willen trekken, dat eene
nieuwe Flora onzer Oost-Indische bezittingen spoedig moet
en kan gemaakt worden, zoude meer voor belangstelling
dan voor een juist inzicht in de zaak pleiten.
VOORWOORD. in
De eischen tegenwoordig te stellen aan een w e rk ,
hetwelk dat van MiqüEL zal hebben te v e rv a n g e n , zijn
zoo hoog, dat aan eene spoedige bewerking niet gedacht
mag worden.
Men heeft zich de nieuwere Engelsche koloniale Flora's en
meer bijzonder de Flora van Britsch Indië tot voorbeeld
te stellen. Evenmin als deze zal eene nieuwe Flora van
Nederlandsch Indië het werk van één persoon kunnen zijn.
Zullen al verschillende personen op verschillende plaatsen
de onderscheidene groepen en families hebben te bewerken,
waar de kolonie eene inrichting als ’s Lands Plantentuin
bezit, ligt het voor de hand, dat bij deze de hoofdleiding
der werkzaamheden voor eene nieuwe Flora der kolonie
zelve, zal moeten berusten. Afgescheiden van haar aandeel
in dé eigenlijke samenstelling van het werk, zal op
haar de plicht rusten een zoo rijk mogelijk herbarium-
materiaal uit de verschillende deelen van het te beschrijven
gebied te verkrijgen, en voorts dit materiaal met behulp
der te Buitenzorg aanwezige collecties en hulpmiddelen
aan eene schifting en eene voorloopige rangschikking te
onderwerpen.
Welke maatregelen er ook getroffen zullen worden
voor het bijeenbrengen van dit uitgebreide herbarium-
materiaal, veel, zeer veel, zal nederkomen op hulp, te
verleenen door belangstellenden in onzen Archipel verblijf
houdend. Eerst het verschijnen dezer Ha n d l e i d i n g ,
maakt het mogelijk dat ook door personen niet speciaal
als kruidkundigen opgeleid, zulke hulp worde verleend,
zoodat met aandrang een beroep op hunne zoo belangrijke
medewerking gedaan zal kunnen worden.
In verband met het hier kortehjk aangevoerde, mag op
de beide volgende bemoedigende feiten worden gewezen.
Ten eerste, dat de schrijver dezer Ha n d l e i d i n g deel
uitmaakt van het wetenschappelijk personeel van ’s Rijks