de schijf, aan de basis vrij of er mede samenvloeiende,
3—5-, zelden 1-hokkig,-tot een korten, dikken, gaven,
zelden 3—5-spletigen stijl versmald; stempel enkelvoudig
of gelobd; eitjes meestal 2 in elk hokje, anatroop, van
af de basis tan het hokje opgericht, zelden 1 of oo opstijgende
langs de a s , nog zeldzamer ten getale van 1
of 2 hangend aan den top van het hokje; zaadnerf bij
.de opstijgende eitjes aan de buikzijde, bij de hangende
aan de rugzijde. Yrucht verschillend: Doosvrucht, bes,
steenvrucht of vleugelvrucht. Zaden in de meeste geslachten
opgerieht of klimmend, dikwijls door een zaadrok
vergroot, soms gevleugeld; kiemwit, zoo het aanwezig
is, vleézig; kiem meestal groot, zelden klein, lijnvormig,
asstandig, hoogst zelden zeer klein; zaadlobben plat,
bladachtig; kiemworteltje bijna altijd onderstandig, dicht
bij den navel.
Boomen of heesters, n ie tz e ld en doornsdragend ot
klimmend. Bladeren tegenovergesteld en afwisselend,
meestal lederachtig, dikwijls enkelvoudig, nooit gelobd,
zonder kliertjes. Steunblaadjes, wanneer ze bij de jongere
bladeren worden aangetroffen, meestal zeer klein, spoedig
afvallend. Bloemen klein, groen of wit, meestal in bijschermen.
Aantal geslachten 39 met ongeveer 400 soorten, behalve in de
poolstreken over de geheele wereld verspreid, doch meer voorkomend
in de tropische dan in de gematigde gewesten.
Om eenheid te krijgen in de familienamen is hier evenals elders
de uitgang aceae achter den stam van den geslachtsnaam gevoegd,
waaraan de naam der familie is ontleend. De naam Celastrineae is
door mij in dit geval gebruikt als tribusnaam, Ie omdat deze, bijvoorbeeld
bij Endlicher, in Enchiridion Botanicum p. 574, dienst
deed voor eene familie, diè dezelfde geslachten bevatte als onze
tribus, 2e omdat het niet wenschelijk is dat tribus en subtribus
denzelfden naam dragen, zöoals bij Bentham en Hooker , waar
beide Celastreae genoemd worden.
OVERZICHT DER GESLACHTEN.
Tribus I. C e l a s t r i n e a e . Meeldraden 4 of 5, zelden meer, in-
geplant op of onder den rand van de duidelijk ontwikkelde schijf;
helmdraden priemvormig, dikwijls gekromd. Zaad (behalve bij Kokoona)
kiemwithoudend.
Subtribus i. Evonymeae. Bladeren tegenovergesteld (zelden afwisselend
bij Lophopettdum.). Doosvrucht. Eierstok met 2 of 4 eitjes
in elk hokje.
1. Evonymus. In elk hokje van den eierstok 2 eitjes. Bloembladen
vrij.
2. Microtropis. In elk hokje van den eierstok 2 eitjes. Bloembladen
vergroeid, zelden ontbrekend.
3. Lophopetalum. In elk hokje van den eierstok 4 eitjes.
Eierstok 3—4-hokkig. Zaden ongevleugeld, met een zaadrok en
kiemwithoudend.
4. Kokoona. In elk hokje van den eierstok 4 eitjes. Eierstok
3-hokkig. Zaden gevleugeld, zonder zaadrok en zonder kiemwit.
Subtribus 2. Celastreae. Bladeren afwisselend. Doosvrucht. Eierstok
met 2 eitjes in elk hokje.
5. Celastrus. Eierstok vrij. Zaden meteen zaadrok. Heesters,
meestal klimmend. Bloemen in pluimen of trossen.
6. Gymnosporia. Eierstok met de schijf versmolten. Rechte
heesters of boomen, vaak doornachtig. Bloemen in bijschermen.
7. Kurrimia. Eierstok vrij, door een haarbos gekroond en met
2 stijlen. Bloemen in enkelvoudige of pluimvormige trossen.
Subtribus 3. Elaeodendreae. Bladeren afwisselend of tegenovergesteld.
Vrucht eene bes of droge of saprijke steenvrucht. Bloemen
in bijschermen. Zaden zonder zaadrok (bij de geslachten van Neder-
landsch Indië).
8. Caryospermum. Bladeren afwisselend. Eierstok half in de
. schijf weggedoken, niet daarmede versmolten. Eén eitje in elk
hokje van den eierstok. Vrucht eene bes.
9. Elaeodendron. Bladeren tegenovergesteld of afwisselend.
Eierstok met de schijf versmolten. Twee eitjes in elk hokje van
den "eierstok. Steenvrucht.
Tribus II. M p p o c r a t e a e . Meeldraden 3, zelden 2, 4 of 5, op
den bovenkant van de schijf ingeplant. Helmdraden plat, soms^met
den eierstok vergroeid, teruggebogen, zoodat de helmknoppen bij het
openen het stuifmeel naar buiten ontlasten. Zaad zonder kiemwit.
10. Hippocratea. Vrucht afgeplat, openspringend. Zaden gevleugeld.
Klimmende heesters. Bladeren tegenovergesteld.
11. Salacia. Vrucht eene vleezige bes. Zaden niet gevleugeld.
Rechtop staande heesters. Bladeren tegenovergesteld.
12 SiPHONODON. Vrucht vleezig, niet openspringend. Zaden niet
gevleugeld. Bladeren afwisselend.
1. EVONYMUS L.
Kelk 4—5-spletig, slippen uitstaande of teruggeslagen.
Bloembladen 4—5, onder de schijf ingeplant, uitstaande,
gaafrandig, getand of gewimperd. Meeldraden 4—5,
boven de schijf, zelden in den rand van de schijf, ingeplant,
met priemvormige, vaak zeer korte helmdraden;
helmknoppen breed, 2-lobbig. Schijf vleezig, groot, 4—5-