derde zoowel op de Philippijnsche Eilanden als in Engelsch Indië
is aangetroffen. Het geslacht Crypteronia is door Koehne buiten
de familie gesloten; daar hij evenwel geen andere plaats er voor
heeft aangewezen en zoowel Clarke in Hooker’s Flora of Brit.
Ind. II, p. 573 als Baillon in Hist. d. Plantes VI, p. 435 en
p. 455 het bij de Lythraceae gehouden hebben, scheen het mij
het best het geslacht voorloopig hier te laten. Ook in vroeger tijd
is er omtrent de plaatsing van het geslacht veel verschil van
meening geweest. Blume plaatst het onder de twijfelachtige Rham-
naceae. Wallich, Blume’s geslacht niet kennende, doopte het
Henslovia en Lindley maakte hiervan eene familie Hensloviaceae,
omtrent wier plaats in het systeem men evenzeer in twijfel bleef.
Miquel, die aan de soorten den geslachtsnaam Henslovia liet,
beschouwde ze ook als eene afzonderlijke familie en plaatste de
Hensloviaceae in de nabijheid der Cunoniaceae en Hydrangeaceae,
die thans tot de Saxifragaceae gebracht worden. Alph. De Can-
dolle in Prodr. XVI, 2, p. 468 wenschte het geslacht als type
van eene afzonderlijke familie, Crypteroniaceae, te beschouwen en
wees er op dat het van de echte Lythraceae verschilt doordat de
meeldraden de plaats der bloembladen innemen en de plaats der
meeldraden onvervuld is.
9. D U A B A N G A Ham.
Kelkbuis uitgespreid, wijd tolvormig, met de basis van
den eierstok vergroeid; lobben 44ït7, driehoekig-eivor-
mig, zeer dik. Bloembladen 4—7, omgekeerd ei- of
cirkelvormig, kort genageld, golvend gerimpeld. Meeldraden
o o , in ééne rij ingeplant op een perigynischen
ring; helmdraden draad-priemvormig, gekromd; helm-
knoppen bewegelijk, lijnvormig-langwerpig, teruggekromd.
Eierstok min of meer kogel- of kegelvormig, met 4—8
ondiepe voren, 4—8 -hokkig en met eene holle a s ; stijl einde-
lingsch, lang, dik, cilindervormig, bochtig, met knopvormi-
gen, 4—8 -lobbigen stempel; eitjes in groot aantal in elk
bokje, aan dikke zaadlijsten, die de hokjes bijna geheel vullen,
van alle kanten vastgehecht, gekromd, klimmend. Doosvrucht
zittend op den bodem van den dikken, uitgespreiden
kelk, dik lederachtig, ten slotte min of meer korstachtig,
rond of piramidevormig, volkomen of onvolkomen 4—8 -
hokkig, bokverbrekend met 4— 8 kleppen openspringend.
Zaden in vele rijen ingeplant aan de sponsachtige zaadlijsten
, die met de neergebogen schotten vergroeid zijn,
zeer talrijk en klein, lijn-, sikkel- of zaagselvormig, aan
den bovenrand smal gevleugeld; zaadhuid aan weerskanten
verlengd; kiem recht; zaadlobben langwerpig
hartvormig, groengestippeld;, kiemworteltje min of meer
cilindrisch.
Hooge, onbehaarde boomen, met in kransen geplaatste,
litteekens dragende takken en met 4-zijdige, hangende
twijgen. Bladeren tegenovergesteld, nagenoeg zittend,
groot, verlengd langwerpig, toegespitst, gaafrandig, met
hartvormige basis en met talrijke nerven, van onderen
blauw-groen. Bloemen groot, wit, sterkriekend, in
eindelingscbe pluimen met tegenovergestelde, meestal 3
bloemen dragende takken.
Aantal soorten 2, waarvan de eene, D. so'nneratwides Ham.,
in Engelsch Indië, de andere, D. Moluccana B I, in Nederlandsch
Indië voorkomt. De plaats van het geslacht is nog zeer onzeker.
Terwijl Bentham en Hooker , Clarke en Baillon met al de
oudere schrijvers het onder de Lythraceae plaatsen, wordt het
door Koehne buiten die familie gesloten en door hem naast het
geslacht Sonneratia geplaatst, dat hij beschouwt als tot de
Myrtaceae behoorend. Misschien zal het bij eene revisie dier familie
daar eene plaats kunnen krijgen. Door Roxburgh werd D. sonne-
ratioides Ham. het eerst als eene soort van Lagerstroemia L. {L.
grandiflora Roxb.) beschreven.
10. SO N N E R A T IA L. f.
Kelkbuis dik lederachtig, klokvormig; lobben 4—8,
driehoekig-eivormig of lancetvormig. Bloembladen 6—8 ,
klein of ontbrekend. Meeldraden o o , in de keel van den
kelk ingeplant, in oo rijen en met ten slotte teruggeslagen
, draadvormige helmdraden; helmknoppen bewegelijk,
niervormig. Eierstok vrij of met eene breede basis
op den kelkbodem geplaatst en in de buis van deze
besloten, neergedrukt kogelvormig, veelhokkig, met
dunne tusschenschotten ; stijl lang, draadvormig ; stempel
schild- of knopvormig; eitjes zeer talrijk, klimmend,
aan dikke, asstandige zaadlijsten dicht opeengedrongen.
Bes min of meer kogelvormig, dik, door den kelk
omgeven, 10—15-hokkig, oo -zadig. Zaden in bet vrucbt-
moes gelegen, lang, gekromd, kantig; zaadhuid dik,
korstachtig; zaadlobben k o rt, bladachtig, ineengerold ;
kiemworteltje lang, rolrond.
Onbehaarde, groote of kleine boomen, met rolronde
twijgen. Bladeren tegenovergesteld, gesteeld, lederachtig,
35