of vliezige bes, door den kelkzoom gekroond. Zaden klein,
meestal in den vorm van een in de lengte gedeeld ei of
stomp piramidevormig, zelden groot; met gladde of soms gekorrelde
oppervlakte en met groote uitgeschulpte zaadnerf.
Yertakte of lang- en zacht- of ruigharige of borstelige,
zelden onbehaarde heesters. Bladeren meestal groot, ge-
steeld, 3—7-nervig, gaafrandig, gekarteld of getand. Bloemen
in okselstandige of zelden eindelingsche bundels of
pluimen, meestal klein, rosé, purper of wit, met of zonder
schutbladen.
Aantal soorten 29, in Zuid en Midden Amerika tehuis behoorend.
Eéne soort, Clid. crenata D C., volgens Triana een synoniem van
Clid. hirta Don. , is in den omtrek van Buitenzorg vrij algemeen
en wordt ook op Celebes aan getroffen. Evenwel is zij in Nederlandseh
Indië niet inheemsch, doch uit Zuid Amerika en West Indië afkomstig.
Volgens Cogniaux is zij ook in den omtrek van Singapore
verwilderd.
25. A S T R O N IA BI.
Kelk onbehaard of kortharig, met klokvormige buis;
zoom of regelmatig 4—6 -lobbig, of onregelmatig verscheurend
óf kapvormig afvallend. Bloembladen 4—5, langwerpig
of omgekeerd eivormig, stomp. Meeldraden 8 , 10
of 1 2 , gelijk; hehndraden kort, afgeplat; helmknoppen
houweelvormig, kort, stomp; helmhokjes aan de voorzijde
door spleten openende; helmbindsel dik, zijdelings samengedrukt,
aan de basis niet verlengd, zonder aanhangsels
of van achteren met eene spoor. Eierstok geheel en al
met den kelk samenhangend, 2—5-hokkig, met platten
of ingedrukten, gaafrandigen to p ; stijl kort, met klein
knopvormigen stempel en met in den binnenhoek der hokjes
vastgehechte zaadlijsten. Doosvrucht besloten binnen den
lederachtigen kelk, welks stijve nerven, van het tusschen-
liggend weefsel loslatend, zich stervormig uitspreiden. Zaden
talrijk, zeer klein, lijnvormig of smal omgekeerd wigvormig
met basilairen navel en zijdelingsche, voorbij de kern
verlengde zaadnerf.
Boomen en heesters met rolronde twijgen, onbehaard
of een weinig viltachtig. Bladeren gesteeld, lederachtig,
groot, eivormig of langwerpig, gaafrandig, 3-nervig. Bloemen
wit of purper, vrij klein, gesteeld, in eindelingsche pluimen
zonder schutbladen.
Aantal soorten omstreeks 24,in Nederlandseh Indië en op de eilanden
van den Stillen Oceaan. In Nederlandseh Indië komt een 6-tal
hiervan voor.
26. B E C C A R IA N T H U S Cogn.ms.1).
Bloemen 5-tallig. Kelk met wratjes bezet; kelkbuis
klokvormig, met regelmatigen, 5-lobbigen zoom; lobben
vrij lang, driehoekig, blijvend. Bloembladen smal langwerpig,
min of meer spits, ongelijkzijdig. Meeldraden 10,
gelijk, met lange, draad vormige, platte helmdraden; helmknoppen
smal langwerpig, stomp; helmhokjes dicht bij
den top met zeer kleine, op poriën gelijkende spleten
zijdelings openbarstend; helmbindsel dun, aan de basis
niet verlengd en zonder aanhangsels. Eierstok met den
kelk geheel en al samenhangend, 5-hokkig, met ingedrukten,
onbehaarden top; stijl zeer (lang, dun, opgericht;
stempel stipvormig; eitjes in elk hokje talrijk; zaadlijsten
onder aan den binnenhoek der hokjes vastgehecht. Doosvrucht
neergedrukt kogelvormig, in den lederachtigen
kelk besloten. Zaden talrijk, klimmend, zeer klein, lang,
lijn-knodsvormig en onduidelijk vierzijdig, van onderen
zeer smal uitloopend en met voorbij het zaad verlengde
zaadnerf.
Heester met stevige, stomp vierzijdige, holle takken,
waarvan de jongere evenals de bladstelen en bloemstengels
met lange wratten, bezet zijn. Bladeren gesteeld,
groot, vliezig, omgekeerd eivormig langwerpig, 5-nervig,
gaafrandig. Bloemen groot, paarsch, lang gesteeld, zonder
schutbladen, in korte, eindelingsche bijschermen.
Eéne soort, Becc. pulchra Cogn., door Beccari op Borneo gevonden.
27. K I B E S S IA D C.
Kelkbuis half bolvormig, óf met wratjes bezet, óf met
borstels of lange, dikke, kegelvormige, dicht opeengedrongen
of haakvormige knobbels; zoom 4-lobbig of als een *)
*) Door den Heer Cogniaux werd mij welwillend de beschrijving
van dit nieuwe geslacht, bestemd voor zijne monographie in De Can-
DOLlrE Monographiae Phanerogamarum, vóór den druk hiervan toegezonden.