Windende, dunne kruiden. Bladeren 3-bladig gevind, met
steunblaadjes aan de bladspil. Steunblaadjes aan den blad-
voet gestreept. Bloemen klein, wit rosé of paarsch,
twee aan twee of in bundels langs de spillen van oksel-
standige trossen. Schutbladen blijvend, gestreept; schutblaadjes
klein.
Aantal soorten 5 of 6, waarvan 1 in tropisch Afrika en 4 in
Engelsch Indië. Miquel geeft twee soorten op voor Java, waarvan
de eene, Sh. vestita Wight et A rn ., in Engelsch Indië ook 'voorkomt,
terwijl de tweede, Sh. rotundifolia Mig., misschien als een vorm
van de andere kan beschouwd worden.
37. G L Y C IN E L.
Kelk min of meer tweelippig, de beide bovenste tanden
öf alleen aan de basis öf voorbij het midden vergroeid.
Ylagje min of meer cirkelvormig, uitgespreid, met oortjes
aan de basis, doch zonder neergeslagen randen; vleugels
smal, licht met de—kiel samenhangend; kiel korter dan
de vleugels, stomp. Meeldraden alle vergroeid of die tegenover
het vlagje ten slotte, hoogst zelden reeds van den
beginne af, vrij. Eierstok nagenoeg zittend; eitjes oo ; stijl
licht gekromd, meestal kort, ongëbaard, mét knopvor-
migen, eindelingschen stempel. Peul lijn- of sikkelvormig,
samengedrukt of ten slotte nagenoeg rolrond, 2-kleppig,
van binnen tusschen de zaden met sponsachtige tusschen-
schotten en met eene kleine spits. Zaden zonder kiempropje.
Windende of nederliggende, dunne of zelden bijna opgerichte
kruiden. Bladeren 3-, zelden 5—7-bladig gevind,
met steunblaadjes aan de bladspil; steunblaadjes aan den
bladvoet klein. Bloemen klein, purperkleurig of bleek,
in okselstandige trossen, waaraan zij alleen of in bundels
langs de spil voorkomen, of de onderste bloemen, (welke
soms geen bloembladen hebben) alleenstaand in de blad-
oksels. Schutbladen klein, borstëlvormig; schutblaadjes
smal of zeer kléin.
Omstreeks 12 soorten, in tropisch Afrika, Azië en Australië voorkomend.
Het geslacht Glycine, volgens de opvatting van Bentham
en Hooker bestaat uit twee ondergeslachten: 1. Glycine, in nau-
weren zin; 2. Soya, waarvan het laatste zich van het eerste onderscheidt
door de breede, sikkelvormige peul. Door vroegere schrijvers
werden heide als geslachten beschouwd. Het viertal soorten,
dat in Nederlandsch Indië voorkomt, behoort tot het tweede onder-'
geslacht en werd door Miquel ook onder den naarn van Soya Savi,
beschreven. De beide soorten, die wij in Miquel’s Flora onder den
naam van Glycine vinden, worden door Bentham en Hooker tot het
geslacht Teramnus Sw. gebracht.
38. T ERAM N U S Sw.
Kelkbuis klokvormig; tanden vrij, nagenoeg gelijk of
de beide bovenste het kortst. Ylagje omgekeerd eivormig,
aan de «basis versmald, zonder aanhangsels; vleugels smal,
aan de kiel vastgehecht; kiel korter dan de vleugels,
bijna recht, stomp. Meeldraden alle vergroeid; helmknop-
pen -om den anderen zeer klein en zonder stuifmeel.
Eierstok zittend, met oo eitjes; stijl k o rt, dik, ongebaard,
met knopvormigen stempel. Peul lijnvormig, 2-kleppig,
van binnen met schotten tusschen de zaden, met den
blijvenden stijl aan den top.
Windende, dunne kruiden. Bladeren 3-bladig gevind,
met steunblaadjes aan de bladspil. Steunblaadjes aan den
bladvoet klein. Bloemen zeer klein, weinige tot bundels
vereenigd in de bladoksels of twee aan twee of bundels-
wijze langs de spillen van okselstandige trossen. Schutbladen
klein; schutblaadjes lijn- of lancetvormig en gestreept.
Aantal soorten 4, tusschen de keerkringen voorkomende, waarvan
2 in Amerika, 2 in Azië en 1 in Afrika. Van dit geslacht
worden voor Nederlandsch Indië in Miquel’s Flora opgegeven Ter.
labialis Spr. en Ter. labialis Spr., var. mollis, beide onder den
geslachtsnaam Glycine (Gl. labialis L. en Gl. mollis Wight et Arn.).
Beide vormen zijn''in alle tropische gewesten verspreid.
39. E R Y T H R IN A L.
Kelk aan den bovenrand schuin afgeknot of soms gespleten
zonder tandjes, of met kleine tandjes aan den
top, zelden met 5 lange tanden. Ylagje groot of lang,
opgericht of uitstaand, nagenoeg zittend of lang gesteeld,
zonder aanhangsels aan de basis; vleugels k o rt, soms
klein of ontbrekend; kiel veel kleiner dan het vlagje,
langer of korter dan de vleugels, met vrije of aan de
rugzijde vergroeide bloembladen. Meeldraad tegenover het
vlagje vrij of onder aan de basis met de overige vergroeid,
deze tot het midden vergroeid; helmknoppen éénvormig.
Eierstok gesteeld; eitjes oo; stijl gekromd met priemvor-
migen top, ongebaard, met kleinen, eindelingschen stem