eene zittende bloem insluitend, van denzelfden vorm als
de steunblaadjes, maar grooter en breeder, gestreept;
schutblaadjes ontbrekend. Kelk dikwijls doorschijnend
gewimperd.
Aantal soorten omtrent 10, de meeste in Zuid Amerika, ééne
in Noord Amerika en Zuid Afrika en ééne door de warme gewesten
van de geheele wereld verspreid. Laatstgenoemde soort, Z. diphyüa
Pers., doet zich voor in talrijke vormen, ZQodat ze in wel meer
dan 20 soorten door verschillende schrijvers verdeeld werd. In
Miquel’s Flora worden 3 soorten opgenoemd, Z. angustifolia BI.,
Z. reticulata Sm. en Z. Zeylonensis Pers.
23. DESM ODIUM Desv.
Kelkbuis kort; de 2 bovenste lobben of tanden min
of meer vergroeid; de 3 onderste spits of priemvormig-
toegespitst. Ylagje langwerpig, omgekeerd ei- of cirkelvormig
, aan de basis versmald of zelden boven den npgel
stomp of omgekeerd hartvormig i zonder aanhangsel;
vleugels schuin langwerpig, min of meer met de kiel
samenbangend; kiel recht, boogswijs gekromd of kort
gesnaveld, stomp. Meeldraad tegenover het vlagje met
de overige tot eene gesloten buis vergroeid of reeds onder
het midden of van de basis af vrij en de andere vergroeid;
helmknoppen eenvormig. Eierstok zittend of gesteeld met
2—oo eitjes; stijl neergebogen of boogswijs gekromd, ongebaard,
met knopvormigen of kleinen, eindelingschen stempel.
Peul boven den kelk uitstekend, zittend of gesteeld,
samengedrukt, met vliezige of lederachtige, platte of
zelden gezwollen, onbehaarde of langharige, maar niet
gestekelde leden, welke bij rijpheid meestal niet openspringen,
maar elkander achtereenvolgens loslaten of
zelden aan den ondernaad 2-kleppig openspringend en
nagenoeg niet loslatend. Zaden samengedrukt, cirkelniervormig,
zonder kiempropje.
Kruiden, halfheesters of heesters, zelden boomachtig
of min of meer klimmend. Bladeren nu eens 3-bladig,
zelden 5-bladig gevind, dan weder 1-bladig; blaadjes
meestal groot, met steunblaadjes aan de bladspil. Steunblaadjes
aan den bladvoet meestal gestreept, droog, vrij
of tot één tegenover het blad vergroeid. Bloemen purper,
blauw, rosé of wit, meestal klein, afzonderlijk of twee
aan twee geplaatst, langs de spil van een eindelingschen
of zelden min of meer okselstandigen, enkelvoudigen of
pluimvormig vertakten tros, zelden aan kortgesteelde
schermen of tot bundels vereenigd in den bladoksel.
Schutbladen onder ééne afzonderlijke bloem slechts één,
onder twee bloemen drie (1 schutblad en daarbinnen- 2
schutblaadjes), gestreept of priemvormig en blijvend of
vliezig en lang voor den bloei afvallend. Schutblaadjes
nu eens duidelijk ontwikkeld en blijvend, dan weder
klein of ontbrekend.
Aantal soorten omstreeks 125, grootendeels in de tropische gewesten
-van de heide halfronden. Zooals het geslacht door Bentham
en Hookeb wordt opgevat, zijn er een aantal soorten mede versmolten
, die bij andere schrijvers afzonderlijke geslachten vormden; met
het oog hierop geef ik hier de secties aan, waarin het geslacht door
Bentham en Hooker verdeeld wordt, welke alle in de Floi'a van
Nederlandsch Indië vertegenwoordigd zijn.
f KeU^aan de basis meestal versmald. Vleugels lichtsamenhangende
met de kiel, welke geenj aanhangsels heeft.
1. Dendrolobium WïghtetArn. Boomen of heesters. Bladeren 3-tallig.
Bloemen in schermen of kort gesteelde, okselstandige hoofdjes. Leden
van de peul lederachtig, dik, donker netvormig geaderd, niet openbarstend.
Onder den geslachtsnaam Dendrolobium Benth. worden door
Miquel twee soorten van deze sectie voor Nederlandsch Indië opgenoemd,
Bendr. umbellatum Wight. et Arn.—Besm. umbellatum B C.
en Bendr. Cephalotes Benth. — Besm. Cephalotes Wall.
2. Phyllodium. Kruiden of heesters. Bladeren 3-tallig. Bloemen in
kort gesteelde hoofdjes of schermpjes, de laatste tot een tros vereenigd,
iedere bloem door een groot, uit 2 blaadjes samengesteld schutblad
gesteund- Eitjes meestal 3. Leden der peul cirkelvormig-afgeknot,
plat, niet opénbarstend. Onder den geslachtsnaam Phyllodium Besv.
noemt Miquel 3 soorten op voor Nederlandsch Indië.
3. Dicerma. Wijdvertakte kruiden of hèesters. Bladeren 3-tallig.
Bloemen 2 aan 2 of in bundels, langs de-spil van een niet-beblader-
den tros. Eitjes 2. Leden der peul 2 of door mislukking 1, cirkelvormig-
afgeknot of met een rechten buiknaad, doch ongelijk, plat, niet
openspringend. Onder den geslachtsnaam Dicerma B C., vinden wij
ééne .soort bij Miquel, Bic. biarticulatum B C. = Besm. biarticulatum
Benth.
4. Pteroloma Besv. Kruiden of halfheesters. Bladeren 1-bladig;
bladsteel gevleugeld. Bloemen in bundels langs de spillen dér trossen.
Nagel van het vlagje dun. Kiel met een boogvormigen snavel. Eitjes
co. Leden der peul;vierkant. Miquel geeft 2 soorten op voor Nederlandsch
Indië onder den geslachtsnaam Pteroloma Benth., nl. Pt. trique-
trum Benth. en Pt. auriculatum Besv., door Miquel als zeer verwant
beschouwd en door Baker onder den naam van Besm. triquetrum
B C. vereenigd.