7. LAWSONIA L.
Bloemen 4-tallig, alle met gelijke stijlen. Kelkbuis
klein, tolvormig, onder de vrucht schotelvormig uitgebreid
, min of meer lederachtig, rolrond, met ongeveer
16 nerven, die echter alleen bij doorvallend licht te zien
zijn, verbonden door eenige weinige, niet sterk anastomo-
seerende aderen; lobben iets langer dan de buis, breed
eivormig, driehoekig, zonder staartvormige verlengsels
en zonder aanhangsels. Bloembladen na den bloei afvallend,
groot, niervormig, vleezig en sterk ineengekreukt, met
een korten, dikken nagel en eene kleine schub aan de
inplanting. Meeldraden bijna altijd 8 , paarswijze tegenover
de kelkbladen, en geen van alle tegenover de bloembladen
geplaatst, zelden 1 of 8 tegenover elk bloemblad
, bevestigd op een eeltachtigen rin g , die onder de
inplanting der bloembladen in du kelkbuis is gelegen en
onder eiken meeldraad een klein schubje draagt; helm-
draden zeer dik, half boven de kelklobben uitstekend,
priemvormig, afvallend ; helmknoppen cirkelvormig, min
of meer teruggekromd, aan weerszijden uitgerand, met
een breed helmbindsel, dat door de helmhokjes omgeven
wordt. Eierstok zittend, min of meer kogelvormig,
2—4-hokkig ; stijl dik, een weinig hooger dan de meeldraden
en even dik als de stempel. Yrucht kogelvormig,
aan de basis door den kelk omgeven, vliezig, niet openspringend
of zich openend doordat de wanden zich in
vezels oplossen. Zaden ten getale van 15-320 in elk
hokje, dik, driezijdig-piramidevormig, aan den top afgerond
en een weinig uitgerand en aldaar met wratjes
bezet; zaadhuid dik, met eene dikke, sponsachtige laag
boven den top van de kiem; zaadlobben plat, afgerond
hartvormig; kiemworteltje kort.
Heester, die soms boomachtig en 2—7 Meter hoog
wordt, onbehaard, in de jeugd ongewapend, maar later
gedoomd door de verharde twijgen. Rolronde, doch in
de jeugd meestal 4-kantige, min of meer wijd uitstaande
takken. Stengelleden korter dan de bladeren. Bladeren
tegenovergesteld, zelden in kransen van 3, niet gesteeld,
vliezig of stijf, vinnervig en een weinig netvormig geaderd,
aan weerskanten met 1 klein, kegelvormig, witachtig
steunblaadje. Bloemen welriekend, in eindelingsche pluimen
, die van onderen gewone bladeren, maar verder
kleine, spoedig afvallende schutbladen dragen; kleine
schutblaadjes onder of in het midden van de bloemstelen.
Eéne soort, in alle tropische landen gekweekt, L. inermis L.
Door vroegere schrijvers werden twee soorten onderscheiden — eene
gedoomde en eene ongedoornde, L. spinosa L. en L inermis L.
Volgens Koehne kan men deze yormen zelfs niet als variëteiten
beschouwen, omdat de jongere boom enkel ongedoornde, de oudere
ook gedoomde takken draagt. Eene andere afwijking vertoont de
kleur der bloemen, die hij sommige exemplaren wit, bij andere
rood is.
8. O B Y P T B R O N IA BI.
Bloemen gemengdslachtig-tweehuizig. Kelbuis napvor-
mig; lobben of tanden 5, zelden 4, in den knop kleps-
wijze aaneensluitend. Bloembladen ontbrekend. Meeldraden
4 — 5 5 in de keel van den kelk ingeplant en met de lobben
afwisselend; helmdraden draad-priemvormig, gekromd;
helmknoppen klein, 2-lobbig. Eierstok vrij, kogelvormig,
2 -hokkig; stijl draadvormig, met 2 -spletigen, knopvor-
migen stempel; eitjes oo, horizontaal of klimmend, in
vele rijen ingeplant op asstandige zaadlijsten. Doosvrucht
door den kelk aan de basis omgeven, kogelvormig,
2 -hokkig, niet geheel openspringend, maar met 2 zijde-
lingsche spleten hokverbrekend splijtende in 2 papierachtige
kleppen, die in het midden de schotten dragen
en door den blijvenden stijl zijn verbonden; hokjes
oo -zadig; vruchtsteel omlaag gericht. Zaden klein, lang,
bijna zittend, klimmend ; zaadhuid vliezig, öf niet gevleugeld
öf van boven smal gevleugeld; kiem cilindervormig;
zaadlobben plat-bol; kiemworteltje stomp.
Boomen met vierkantige twijgen. Bladeren tegenovergesteld,
gesteeld, ei- of lancetvormig, gaafrandig. Bloemen
klein, wit of groen, in okselstandige trossen of vertakte,
aarvormige pluimen, met korte, lijnvormige schutbladen
aan de basis der bloemstelen. Lengte der helmdraden verschillend;
bloemen met lange helmdraden onvruchtbaar.
Aantal' soorten 7—8, in tropisch Azië, waarvan 2 in Nederiandsch
Indië voorkomen, nl. Cr. pubescens BI. en Cr. paniculata BI. Waarschijnlijk
zullen er nog wel meer soorten binnen het gebied
onzer Elora gevonden worden, daar van de andere éene op de Phi-
lippijnsche Eilanden en ééne op Malakka gevonden is, terwijl de