Kruiden of heesters, zelden hoornen, onbehaard of zacht-
harig; haren enkelvoudig, niet brandend. Bladeren
afwisselend, gesteeld, enkelvoudig of vinspletig, meestal
gezaagd, dikwijls met 2 klieren aan de basis. Steun-
blaadjes klein of ontbrekend. Bloemen okselstandig,
alleenstaand of in gering aantal, zittend of gesteeld,
zelden in trossen; bloemstelen vrij of met den bladsteel
vergroeid, niet zelden geleed, dikwijls met blaadjes aan
de basis.
Aantal soorten 83, de meeste in Amerika, voornamelijk in
tropisch Amerika voorkomende, eenige weinige in Afrika. In Zuid
Azië en de Afrikaansche eilanden is ééne soort met 2 variëteiten
ingevoerd en verwilderd en deze vindt men ook in Nederlandsch
Indië.
EENIG GESLACHT IN NEDERLANDSCH INDIË.
Turnera. Bloemen opgericht, alleenstaand of in hoofdjes, zelden
in bijschermen. Bloemstelen dikwijls met den bladsteel vergroeid.
Eelk gedeeltelijk vergroeid, lü-nervig. Eeltpropjes bij de-
inplanting der meeldraden weinig ontwikkeld of ontbrekend. Zaadrok
éénzijdig, gaafrandig, gelobd of gescheurd.
TU RN E RA . L.
Kelk tot verschillende hoogten vergroeid tot eene half-
bolvormige, trechtervormige of meestal klokvormige of
cilindervormige, 1 0 -nervige buis, die van binnen aan de
inplanting naakt is of half cirkelvormige eeltpropjes vertoont,
zonder bijkroon in de keel. Bloembladen in de
keel van den kelk ingeplant, van onderen wigvormig,
zeer kort of niet genageld, naakt, soms van binnen boven
de basis gekield. Meeldraden 5; helm draden nu eens
met de kelkbuis aan de basis of hooger over de volle
breedte vergroeid, dan weder hooger of bijna tot aan de
keel met de randen vergroeid aan de tusschen de kelk-
lobben eindigende nerven ; helmknoppen van verschillenden
vorm. Eierstok zittend; stijlen 3, aan den top in lange
draden gespleten of door deeling van deze veeldeelig,
zelden onduidelijk 3-lobbig. Yrucht kort, kogelvormig tot
eivormig, van den top af tot bijna aan de basis openbarstend
, aan de rugzijde glad of ingedrukt netvormig
of geknobbeld. Zaden kogelvormig of omgekeerd eivormig
of langwerpig, in vele rijen, recht of gekromd, meer
of minder duidelijk netvormig gestreept, met 1 of zonder
porie in de mazen, naar den navel versmald, met een
éénzijdigen zaadrok, dië een weinig langer of de helft
korter is dan het zaad, en een gekartelden of gescheurden
rand heeft.
Éénjarige of overblijvende kruiden, of grootere of
kleinere heesters of boomen, met enkelvoudige, zelden
stervormige haren. Steunblaadjes al of niet ontwikkeld.
Bladeren zittend of gesteeld, van verschillenden vorm,
zelden vinspletig of -deelig, met klieren in de inhammen
tusschen de karteltanden of aan de rugzijde, dicht bij de
insnijding of meestal aan de basis of aan den bladsteel.
Bloemen okselstandig, alleenstaand, dikwijls aan de toppen
van verkorte takken tot hoofdjes vereenigd, zelden in
bijschermen in de bladoksels of in zijdelingsche hoofdjes.
Bloemstengels vrij of met de bladstelen vergroeid. Schutblaadjes
altijd ontwikkeld; bloemstelen meestal ontbrekend.
Bloembladen geel, zelden karmijnrood, paarsch of
wit, soms aan de basis zwartpurper.
Aantal soorten 54, in Amerika van Mexico tot aan de Argen-
tijnsche Republiek verspreid. Eéne soort, T. ulmifolia L., komt
op de Mascarenische eilanden en in tropisch Azië gekweekt en verwilderd
voor. In Nederlandsch Indië vindt men haar in 2 verschei-
' denheden, var. elegans Urban, met licht gele, aan de basis zwart
purperkleurige bloembladen en var. angvstifolia Urban, met gele,
éénkleurige bloembladen.
F am. l ix . PASSIFLORACEAE.
Bentham et Hooker, Gen. Plant. 1, p. 807. — Miquel, Fl. Ind.
Bat. L' 1, p. 698 en p. 1093. — Sumatra, p. 333. — Ci.arke in
Hooker, Fl. of Br. Ind. II, p. 508. — Schumann in Engler’s Bot.
Jahrb. IX, 1888, p. 212. —• Solms-Laubach in Bot. Zeit. 1889, p. 709.
Bloemen twee- of éénsiachtig, regelmatig. Kelkbuis
kort of lang, leder- of kruidachtig, blijvend; lobben
3—oo, in den knop klepswijze aaneensluitend of dak-
panswijze dekkend. Bloembladen ontbrekend of in het
zelfde aantal als de kelklobben, in de keel, in de buis of
op den bodem van den kelk ingeplant, vrij of tot eene
klokvormige bloemkroon vergroeid, vliezig, lederachtig,
of vleezig, samengevouwen klepswijze aaneensluitend of