opgevuld. Zaden vrij dik, met een kleinen of kort hjn-
yormigen navel, zonder kiempropje.
Kruiden, zelden aan de basis houtachtig, windend,
nederliggend of opgericht, doch in het laatste, geval van
geringe hoogte. Bladeren 3-bladig gevind, met steun-
blaadjes aan de bladspil, zelden 1-bladig. Steunhlaadjes
aan den hladvoet blijvend, gestreept. Bloemen wit, geel,
rood, paarsch of purper, in bundels aan trossen, welke
op het bovenste gedeelte van okselstandige bloemstengels
staan. Schutbladen meestal spoedig afvallend, steunbladvormig
of zeer klein; schutblaadjes dikwijls breeder, soms
langer blijvend.
Aantal soorten omstreeks 60, in de warme gewesten van de
beide halfronden wijd verspreid; de meèste, gedurende langen tijd
gekweekt, hebben een aantal variëteiten voortgebracht, welke als
sporten beschreven zijn, zoodat men meer dan 150 soorten in.verschillende
werken vermeld vindt- In Nederlandsch Indië komt
volgens Miquel in gekweekten en wilden toestand een twintigtal
soorten voor.
48. VIG-NA Savi.
Kelk klokvormig; tanden lang of k o rt, de 2 bovenste
vaak vergroeid. Vlagje cirkelvormig, met neergeslagen
Oortjes aan de basis; vleugels sikkelvormig, omgekeerd-
eirond, een weinig korter dan het vlagje; kiel even lang
als de vleugels, gekromd, ongesnaveld of verlengd tot
een langen, gekromden, doch geen volkomen spiraal
vormenden, snavel. Meeldraad tegenover het vlagje vrij;
de overige vergroeid; helmknoppen éénvormig. Eierstok
zittend, oo -eiig; stijl draadvormig of van boven verdikt
of verbreed, aan de binnenzijde bovenaan met een afkopend
baardje voorzien; stempel zeer schuin of op zijde
geplaatst en naar binnen loopend. Peul lijnvormig, recht
of een weinig gekromd, nagenoeg rolrond, 2-kleppig, van
binnen tusschen de zaden opgevuld. Zaden niervormig of
min of meer vierkant, met zijdelingschen, korten navel,
zonder kiempropje.
Windende of nederliggende, zelden lage, opgerichte
kruiden. Bladeren 3-bladig gevind, met steunblaadjes aan
de bladspil. Steunblaadjes aan den bladvoet zittend of
zelden aan de basis voorbij de inplanting verlengd. Bloemen
geelachtig of zelden purper, in bundels aan de gezwollen
knoopen van trossen, welke aan den top van
een okselstandigen bloemstengel staan. Schutbladen en
schutblaadjes klein, spoedig afvallend.
In de warme gewesten der beide halfronden worden zij zoowel
in het wild als gekweekt aangetroffen. Het aantal der soorten werd
door Bentham en Hooker op 30, door Baker in Hook. Fl. of Br.
Ind. II, p. 204 op 40—50 geschat. De laatste verdeelt het geslacht
in twee ondergeslachten: 1. Vigna, in nauweren zin, zonder snavel,
2. Plectotropis, met een snavel. Miquel geeft voor Nederlandsch
Indië vier soorten op voor het geslacht, alle hehoorende tot het
eerstgenoemde ondergeslacht. Door Baker worden tot het ondergeslacht
Plectotropis o. a. twee soorten van Nederlandsch Indië
gebracht, V. pilosd Baker en V. dolichoides Baker, welke volgens
Miquel tot het geslacht Dolichos L. behoorden, {!). pilosusBoxb.
en D. dasycarpus Miq.). Misschien komt daar ook nog eene derde
soort van dit ondergeslacht voor, V. vexillata Benth., die zich volgens
Bentham van de Kaap de Goede Hoop tot Australië verspreidt
en bovendien in alle tropische gewesten gevonden wordt.
49. V O A N D Z E IA Thouars.
Kelk klein, klokvormig; de 2 bovenste tanden bijna tot
den top vergroeid; onderste tand langer dan de overige.
Ylagje cirkel vormig, aan de basis met kleine, neergeslagen
oortjes; vleugels langwerpig omgekeerd-eivormig;
kiel even lang als de vleugels, licht gekromd, stomp.
Meeldraad tegenover het vlagje vrij; de overige vergroeid;
helmknoppen éénvormig. Eierstok nagenoeg zittend, met
weinige eitjes; stijl gekromd, van boven gebaard, met
langwerpigen, zijdelings en naar binnen gerichten stempel.
Peul zich ontwikkelend uit eene kleine bloem zonder
bloembladen en onder de aarde rijp wordend, onregelmatig
van gedaante, bijna kogelvormig, 2-kleppig, van
binnen naakt, door mislukking 1-zadig. Zaad bijna kogelvormig,
met korten, langwerpigen navel; kiemworteltje
zeer kort, nagenoeg recht.
Kruid, met nederliggenden stengel. Bladeren lang ge-
steeld, 3-bladig gevind, met steunblaadjes aan de bladspil.
Bloemstengels kort, okselstandig, weinigbloemig,
na den bloei teruggeslagen. Tweeslachtige bloemen klein,
bleek geelachtig, gewoonlijk onvruchtbaar; vruchtbare
bloemen zonder bloembladen, waarschijnlijk vrouwelijk.
Schutbladen en schutblaadjes klein, gestreept.