gend of zelden windend. Bladeren 3-tallig of uit 1 blaadje
bestaande, zonder steunblaadjes aan de bladspil. Steun-
blaadjes aan den bladvoet gestreept , meestal spoedig afvallend.
Blaadjes meestal met van onderen uitspringende
nerven. Bloemen rood, purper en geel gevlekt, nu eens
in dikke aren of trossen, dan weder in pluimen. Schutbladen
nu eens blijvend, breed, bladachtig, hol en de
bloemen geheel omsluitend, dan weder al of niet afvallend
, droog., gestreept en smal; schutblaadjes ontbrekend.
Aantal soorten omstreeks 26, de meeste in tropisch Azië en
Australië, zeldzaam in tropisch Afrika. In Nederlandsch Indië komen
volgens Miqüel 8 soorten voor.
59. D ALBERGrl A L. f .
Kelktanden alle vrij, de beide bovenste breeder, de
onderste meestal het langst. Vlagje ei- of cirkelvormig;
vleugels langwerpig; de bloembladen van de stompe kiel
boven aan de rugzijde vergroeid. Meeldraden of alle vergroeid
tot eene aan de bovenzijde gespleten buis of die
tegenover het vlagje vrij of ontbrekend öf, zoo de buis ook
aan de onderzijde gespleten is, tot 2 zijdelingsche bundels
vereenigd; helmknoppen klein, opgericht, 2-lobbig; helm-
hokjes aan de rugzijde geplaatst, over eene korte uitgestrektheid
aan den top, zelden aan de rugzijde openspringend.
Eierstok gesteeld, met weinige eitjes; stijl
gekromd, kort, met kleinen, eindelingschen stempel. Peul
vleugelvormig, langwerpig of lijnvormig, zelden sikkelvormig,
plat, dun, niet openspringend, in het midden
éénzadig of met weinige, ver uiteenstaande zaden, om
de zaden een weinig verhard en meestal netvormig geaderd,
aan de randen noch verdikt, noch gevleugeld. Zaden
niervormig, plat-samengedrukt; kiemworteltje neergebogen.
Boomen of hoog klimmende heesters. Bladeren afwisselend,
oneven gevind of zelden 1-bladig, zonder steunblaadjes
aan de bladspil; blaadjes meestal afwisselend.
Bloemen klein, meestal talrijk, purper, paarsch of wit,
in okselstandige of eindelingsche, vorkswijs vertakte
bij schermen of in pluimen, welke op onregelmatige wijze
uit bij schermen zijn samengesteld.
Aantal soorten 60—70, in alle tropische gewesten. Volgens
Miquel ongeveer 15 in Nederlandsch Indië.
60. P T E R O C A R PU S L.
Kelk aan de basis tolvormig, dikwijls gekromd; de 2
bovenste tanden of lobben min of meer vergroeid. Vlagje
cirkelvormig of breed eivormig; vleugels schuin, omgekeerd
eivormig of langwerpig; bloembladen der kiel min
of meer gelijk aan de vleugels of korter, vrij of aan de
rugzijde kort vergroeid. Meeldraden öf alle in eene van
boven gespleten buis vereenigd, öf zoo de buis ook aan
de onderzijde gespleten is, gelijkmatig tweebroederig, öf
de meeldraad tegenover het vlagje vrij; helmknoppen
bewegelijk. Eierstok zittend of gesteeld, 2 --6-eiig; stijl
draadvormig, licht gekromd, met kleinen, eindelingschen
stempel. Peul samengedrukt, niet openspringend, cirkel-
of eivormig, zelden ovaal-langwerpig, min of meer schuin
of sikkelvormig, met een zijdelingschen of zelden eindelingschen
stijl, in het midden één of twee zaden dragend
en min of meer verdikt en verhard, rondom door een
dunnen vleugel omgeven of gekield, soms bijna geheel dun
lederachtig of vliezig. Zaden 1—2, door harde tusschen-
schotten gescheiden, langwerpig of min of meer niervormig;
kiemworteltje kort, gekromd.
Ongewapende boomen. Bladeren afwisselend, oneven-
gevind; blaadjes afwisselend of onregelmatig tegenovergesteld
; geen steunblaadjes aan de bladspil. Bloemen geel,
zelden wit, paarsch gevlekt, meestal groot, in okselstandige
of eindelingsche, enkelvoudige trossen of losse pluimen.
Schutbladen en schutblaadjes klein, spoedig afvallend.
Bloembladen onbehaard.
Aantal soorten omstreeks '15, in tropisch Azië, Afrika en Amerika.
In Nederlandsch Indië komen 5 a 6 soorten voor, waarvan ééne,
Pt. Indicus Willd. , bijna overal wordt aangetroffen.
61. D E R R IS Lour.
Kelk afgeknot, met zeer korte of zonder tanden. Ylagje
omgekeerd ei- of cirkel vormig, zonder oortjes; vleugels
schuin langwerpig, boven de nagels een weinig met de
kiel samenhangende; kiel weinig gekromd, gevormd uit
aan de rugzijde weinig samenhangende bloembladen.
Meeldraad tegenover het vlagje onder aan de basis vrij,
in het midden met de overige tot eene gesloten buis ver