zaden. Zaden nagenoeg kogelvormig of kort langwerpig,
glanzend.
Heesters of halfheesters, meestal met lange, windende
takken. Bladeren evengevind; blaadjes veeljukkig, zonder
steunblaadjes aan de bladspil, welke in een borstel eindigt.
Trossen eindelingsch of okselstandig, aan korte blader-
looze takken. Bloemen in bundels aan de knoopen van
de spillen der trossen, klein] rosé of wit.
Aantal soorten 6, in de tropische gewesten. De meeste zijn
kosmopolitisch; een viertal soorten komt in Nederlandsch Indië voor.
34. C L ITO R IA L.
Kelk buisvormig; de 2 bovenste lobben min of meer
vergroeid, de onderste smaller dan de andere. Vlagje
groot, opgericbt, uitgerand, aan de basis versmald, zonder
aanhangsels; vleugels sikkelvormig-langwerpig, uitgespreid
, in het midden aan de kiel vastgehecht; kiel
korter dan de vleugels, gekromd, scherp. Meeldraad tegenover
het vlagje vrij of met de overige min of meer vergroeid;
helmknoppen éénvormig. Eierstok gesteeld; eitjes
co ; stijl lang, gekromd, aan den top min of meer horizontaal
uitgezet, aan de binnenzijde in de lengte gebaard.
Peul gesteeld, lijnvormig, samengedrukt; bovennaad of
beide naden licht verdikt; zijvlakken plat of bol, naakt
of met eene langsribbe, 2-kleppig, van binnen opgevuld
of zonder afscheiding tusschen de zaden. Zaden nagenoeg
kogelvormig of samengedrukt, zonder kiempropje.
Kruiden of heesters, nu eens laag en min of meer
opgericht, dan weder al windend omhoog klimmend.
Bladeren 3-oo-bladig gevind, meestal met steunblaadjes
aan de bladspil; steunblaadjes aan den bladvoetblijvend,
gestreept. Bloemen groot, purperkleurig, blauw, wit of
rood, 1 2 in de bladoksels of in gedrongen trossen, meestal
2 aan 2 aan de spillen van deze. Schutbladen blijvend,
steunbladvormig, twee aan twee, de onderste tegenover
elkander, de bovenste met elkander vergroeid; schutblaadjes
meestal grooter dan deze, gestreept, blijvend.
Ongeveer 27 soorten, verspreid in de warme gewesten der heide
halfronden. In Java komen 2 soorten voor, Cl. Javcmica Miq. en
Cl. Ternatea L . ; de laatste soort wordt wild of gekweekt in alle
tropische gewesten aangetroffen.
35. D UM A S IA I) C.
Kelkbuis cilindrisch, van onderen aan de achterzijde
bultig, aan den bovenrand schuin afgeknot; tanden nagenoeg
geheel ontbrekend. Vlagje omgekeerd eivormig,
opgericht, met neergeslagen oortjes boven den nagel;
vleugels sikkelvormig-omgekeerd eivormig, met de kiei
samenhangend; kiel een weinig korter dan de vleugels,
licht gekromd, stomp. Meeldraad tegenover het vlagje
vrij, de overige vergroeid; helmknoppen éénvormig.
Eierstok zeer kort gesteeld; eitjes op; stijl boven den
eierstok draadvormig, opgericht, boven het midden uitgezet,
van boven neergebogen, priemvormig, onbehaard,
met eindelingschen stempel. Peul nagenoeg zittend, lijnvormig,
samengedrukt, aan de zaden paarlsnoervormig
opgezwollen, 2-kleppig, zonder schotten van binnen. Zaden
nagenoeg kogelvormig, zonder kiempropje.
Windende kruiden. Bladeren 3-bladig gevind, met steun- _
blaadjes aan de bladspil. Steunblaadjes aan den bladvoet
borstelvormig of gestreept. Bloemen geel, in okselstandige
trossen, alleen of twee aan twee langs de spillen van deze.
Schutbladen klein, smal; schutblaadjes zeer klein.
ACahial soorten volgens Bentham en Hooker 2 .of 3, in tropisch
Azië en Afrika; daarvan is er ééne, Ui villosa D C..t kosmopolitisch,
eene tweede komt in Engelsch Indië en een derde in Japan voor.
Behalve de eerstgenoemde soort wordt door Miquel nog ééne soort
voor Java genoemd, D. glaucescens Miq.
36. SH U T E R IA Wight et Arn.
Kelkbuis bultig; lobben of tanden kort, de bovenste
tot aan den top vergroeid. Ylagje omgekeerd eivormig,
min of meer opgericht, aan de basis tot een nagel versmald,
zonder aanhangsels; vleugels smal, schuin, met
de kiel samenhangende; kiel korter dan de vleugels, min
of meer opgericht, stomp. Meeldraad tegenover het vlagje
vrij, de overige vergroeid; helmknoppen éénvormig. Eierstok
nagenoeg zittend; stijl gekromd, draadvormig, ongebaard
, met eindelingschen, knopvormigen stempel. Peul
lijnvormig, stomp, 2-kleppig, met onduidelijk ontwikkelde
tusschenschotten tusschen de zaden. Zaden min of meer
cirkelvormig of dwars langwerpig, zonder kiempropje en
met kleinen navel.