steld of gevind of 2—3-dubbel hand- of vinvormig
samengesteld. Steunblaadjes, behalve de scheedevormige,
breede randen der bladstelen, geheel ontbrekend of hoogst
zeldzaam klein, stijfvliezig of wimpervormig. Bloemen
klein, gewoonlijk in schermen of hoogst zelden in hoofd-
je s ; schermen enkelvoudig of meestal dubbel samengesteld,
eindelingsch, alleenstaand of meerdere tot eene
pluim vereenigd of hoogst zelden in kransen geplaatst.
Schutbladen zijn onder de schemnstralen, de bloemstengels,
die de enkelvoudige schermen dragen, en onder de bloemstelen
al of niet aanwezig; de eerste vormen het zoogenaamde
omwindsel, de tweede het omwindseltje. Bloemen
meestal wit, of eene enkele of alle min of meer purperachtig,
soms geel, zeer zelden blauw. Nootjes met 5
hoofdribben, waarvan de buitenste de rugrïbbe, de beide
aan de voegvlakte grenzende de zijdelingsche of voegribben en
de beide andere, daartusschen gelegen, de middelste ribben
kunnen genoemd worden; de zijdelingsche van de beide
nootjes zijn dikwijls vóór de scheiding vergroeid. In elk
vruchtje zijn tusschen de ribben 4 dalen en wel 2 rug-
dalen aan weerszijden van de rugribbe en 2 voegdalen
aan weerszijden van de voegribben. In het midden der
dalen vindt men soms secundaire of bijribben. Striemen
vindt men gewoonlijk in de dalen tusschen de binnen-
en buitenlaag van den vruchtwand; zij komen op die
plaats echter niet voor bij de Heterosciadeae, doch worden
bij die groep, schoon zeer dun, soms gevonden binnen
de hoofdribben.
OVERZICHT DER GESLACHTEN.
Series I. HETEROSCIADEAE. Schermen enkelvoudig of onregelmatig
samengesteld. Dalstriemen ontbrekend.
Tribus I. Hydrocotyleae. Vrucht zijdelings samengedrukt of
aan de vlakte ’samengetrokken; nootjes aan de rugzijde stomp-, of
scherpkantig of min of meer gevleugeld, aan de zijden plat of gezwollen,
niet scherpkantig.
1. Hydrocotyle. Vrucht sterk samengedrukt, zonder haren,
borstels of stekels. Steunblaadjes klein, stijfvliezig, dikwijls verscheurd.
Schermen enkelvoudig. Kelktanden klein of weinig ontwikkeld.
(Inheemsch.)
2. Trachymene. Vrucht meestal plat, ruwharig of knobbelig,
dikwijls slechts één nootje volkomen ontwikkeld. Steunblaadjes
ontbrekend. Schermen enkelvoudig. Kelktanden klein of weinig
ontwikkeld. (Inheemsch in Borneo.)
Tribus II. Saniculeae. Vrucht min of meer rolrond of ruggelings
samengedrukt, met eene breede voegvlakte. Kelktanden of-lobben
meestal goed ontwikkeld.
3 Eryngium. Bloemen zittend in een hoofdje of aar , elk voor
zich door een schutblad gesteund, waarvan de J)“ te“ te ee
meestal sterk ontwikkeld omwindsel vormen. Vrucht met ge
stekeld. Bladeren en schutbladen meestal doornachtig gezaagd.
(Verwilderd.) . i
4 Sanicula. Bloemen gèsteeld, in enkelvoudige of onregelmatig
samengestelde schermen. Vrucht gestekeld. Bladeren hand-
deelig, niet doornachtig gezaagd. (Inheemsch.)
Series II HAPLOZYGIEAE. Schermen meestal samengesteld. Dalstriemen
meer of minder duidelijk ontwikkeld, doch hoogst zelden
ontbrekend. Hoofdribben meer of minder duidelijk ontwikkeld, bijnb
ben ontbrekend.
Tribus III. Aminineae-. Vrucht zijdelings samengedrukt of 2-
lobbig en aan de voege ingesnoerd.
Subtribus I Smyrnieae. Vrucht breed eivormig of 2-lobbig, soms
gevleugeld. Zaad aan de voorzijde gegroefd of uitgehold.
5. Conium. Dalen oo -striemig. Hoofdribben meestal gekarteld.
Bloembladen al of niet uitgerand. Vruchtdrager onverdeeld. Omwindsels
en omwindseltjes co-bladig. (Verwilderd.)
Subtribus" 2. Eu-Ammineae. Vrucht breed, 2-lobbig, eivormig of
langwerpig. Zaad aan de voorzijde bol of plat.
6. Apidm. Bloembladen aan den top niet uitgerand. Dalen met
I breeden striem. Vruchtdrager onverdeeld of kort 2-spletig.
Omwindsels en omwindseltjes (bij de soort, welke m Nederlandse
Indië soms gekweekt wordt) ontbrekend. (Gekweekt.)
7 Carum. Bloembladen aan den top meestal uitgerand. Dalen
gewoonlijk met 1 striem. Vruchtdrager 2-spletig of -deelig Omwindsels
armbladig of, ontbrekend. Omwindseltjes co-bladig.
(Gekweekt.) ,
8 Pimpinella. Bloembladen al of niét uitgerand. Dalen met
co striemen. Vruchtdrager 2-spletig of -deelig. Omwindsels en
omwindseltjes ontbrekend of armbladig. (Gekweekt en inheemsch.)
Subtribus 3. Scandicineae. Vrucht langwerpig of lijnvormig, zelden
eivormig, doch nooit tweelobbig. Zaad aan de voorzijde uitgehold.
9 Anthriscus. Bloembladen al of niet uitgerand. Vrucht eivormig
of langwerpig (bij de in Nederlandsch Indië gekweekte
.'soort gestekeld.). Hoofdribben weinig ontwikkeld. Dalen met 1
striem, welke zeer dun, soms bijna niet waar te nemen is.
Vruchtdrager onverdeeld of 2-spletig. Omwindsels armbladig of
ontbrekend; omwindseltjes co-bladig. (Gekweekt.)