Aantal soorten talrijk; slechts een 20-tal van deze zijn echter
duidelijk omschreven. Zij komen vóór in alle warme gewesten,
slechts weinige in Zuid Amerika. Bentham en Hooker vereenigen
hiermede het geslacht Lablab Savi, door Baker in Hooker’s Fl.
of Br. Ind. II, p. 209, als ondergeslacht Beschouwd en dat zich
door den naar hoven verdikten, langs den binnenkant gebaarden
stijl onderscheidt van de echte Dolichos-soorten, het ondergeslacht
Macrotyloma Wight et Arn. vormende, waar de draadvormige stijl
alleen aan den top fijn penséelachtig, doch niet langs den binnenkant
gebaard is. Volgens Miquel zijn er in "Nederlandsch Indië 11
soorten van Dolichos en 5 van Lablab.
53. CAJANTTS D C.
Kelklobben toegespitst of spits, de 2 bovenste tot eene
tweetasdige bovenlip vereenigd. Vlagje cirkelvormig,
teruggeslagen, met neergeslagen oortjes aan de basis;
vleugels scbuin omgekeerd-eivormig; kiel aan den top
gekromd, stomp. Meeldraad tegenover bet vlagje vrij, de
overige vergroeid; belmknoppen éénvormig. Eierstok nagenoeg
zittend, oo-eiig; stijl boven het midden verdikt,
ongebaard, onder den schuinen, eindelingschen stempel
een weinig verbreed. Peul lijnvormig, met schuinen,
spitsen top, samengedrukt, 2-kleppig, van buiten tusscben
de zaden met dwarse, ingedrukte strepen, van binnen
bijna zonder tusschenschotten. Zaden een weinig samengedrukt,
met langwerpigen, zijdelingschen navel, zonder
kiempropje.
Opgerichte, meestal viltachtig behaarde halfheester.
Bladeren 3-bladig gevind, zonder steunblaadjes aan de
bladspil; blaadjes van onderen met kleine, barsachtige
stippels bezet. Steunblaadjes aan den bladvoet spoedig
afvallend. Bloemen geel, of purpergestreept, verspreid
langs de spillen van gesteelde, okselstandige trossen. Schutbladen
spoedig afvallend; schutblaadjes ontbrekend.
Eéne soort, C. Indicus Spreng., in alle tropische en warme gewesten
gekweekt, waarschijnlijk oorspronkelijk uit Azië afkomstig.
51. D U N B A R IA W ig h te tA rn . ^
Kelklobben toegèspitst, de 2 bovenste tot eene gaaf-
randige of 2-tandige bovenlip vergroeid. Vlagje cirkelvormig,
opgericht of uitstaande, met neergeslagen oortjes
aan de basis; vleugels schuin, omgekeerd eivormig of
langwerpig; kiel een weinig korter dan de vleugels, gekromd,
stomp. M .eldraad tegenover het vlagje vrij, de
overige vergroeid; helmknoppen éénvormig. Eierstok zittend
, oo -eiig; stijl in het midden neergebogen, draadvormig
of een weinig verdikt, met kleinen, eindelingschen
stempel. Peul lijnvormig, recht of sikkelvormig, toegespitst,
plat-samengedrukt, 2-kleppig, tusschen de zaden
niet ingedrukt, met onduidelijke tusschenschotten van binnen.
Zaden min of meer cirkelrond, met korten of langwerpigen
navel, waaraan de zaadstreng tot een vrij dik
vlies is uitgebreid, maar zonder duidelijk kiempropje.
Kruiden nederliggend of windend, meestal viltachtig
behaard. Bladeren 3-bladig gevind, zonder steunblaadjes
aan de bladspil; blaadjes van onderen met harsachtige
stippels bezet. Bloemen meestal geel, één of twee tegelijk
langs de niet knoopachtig verdikte spillen van gesteelde,
okselstandige trossen, zelden alleen in de bladoksels.
Schutbladen meestal vliezig, lang voor den bloei afvallend;
schutblaadjes ontbrekend.
Aantal soorten 10—12, de meeste in Zuid Azië, eenige weinige
in Noord Australië en Japan. Miquel geeft 8 soorten op -voor Ne-
derlandsch Indië, doch Bentham en Hooker meenen dat een 2-tal
hiervan tot Atylosia Wight et Arn. gebracht moeten worden. Deze ver-
deelën lie t geslacht in twee secties: 1. Eu-Dunbaria, waar de
bloemkroon groot is en in verwelkten toestand om de vrucht blijft,
zitten, 2. Rhyncholobium, waar de bloemkroon klein is en weldra
afvalt.
55. A T Y L O S IA Wight et Arn.
Kelklobben toegespitst, de beide bovenste tot eene
bovenlip met gaven of 2-tandigen top vergroeid. Ylagje
cirkelvormig, met neergeslagen oortjes aan de basis;
vleugels schuin omgekeerd eivormig of langwerpig; kiel
licht gekromd, stomp. Meeldraad tegenover het vlagje
vrij, de overige vergroeid; helmknoppen éénvormig. Eierstok
zittend, 3-oo -eiig; stijl in het midden neergebogen,
draadvormig of een weinig verdikt, met kleinen, eindelingschen
stempel. Peul langwerpig of lijnvormig, meestal
stomp, samengedrukt, 2-kleppig, tusschen de zaden van
buiten met schuine, ingedrukte strepen en van binnen
met tusschenschotten. Zaden eivormig of min of meer
cirkelvormig, met een kiempropje.
Kruiden of heesters, windend of opgericht, meestal
viltachtig behaard. Bladeren 3-bladig gevind, zelden 3-