in het dubbele aantal der bloembladen, vrij van deze,
helmdraden draadvormig; helmknoppen lijnvormig of nagenoeg
eirond, opgericht, gaaf, zijdelings openspringend;
helmbindsel met een stekelpuntje aan den top. Schijt
ontbrekend. Eierstok volkomen 4-hokkig, of boven in
den top 1-bokkig, met 4 groeven van buiten en klieren
aan de basis; stijl gaaf; stempel min of meer knopvor-
mig; eitjes in elk hokje 1, anatroop, lijnvormig, afhangend
van eene zaadlijst, die öf van boven vrij, of aan den
top van den wand van bet hokje bevestigd is. Steenvrucht
ei- of kogelvormig, met sappig vruchtvleesch en eene
broze of min of meer houtacbtige kern, met eene kurk-
achtige binnenwandlaag. Zaad schijnbaar opgericht; zeer
kleine kiem binnen den top van een vleezig kiemwit.
Heesters of boomen, kaal of viltachtig bebaard, vaak
met doornen uit mislukte twijgen gevormd. Bladeren afwisselend,
vaak in bundels, gaafrandig, nagenoeg lederachtig.
Witte, vrij groote bloemen, in korte okselstan-
dige bij schermen, zelden alleenstaand.
Aantal soorten 4, waarvan 4 in Zuid Afrika, 2 in Midden Amerika
voorkomen en 1, X. Americana L . , in alle tropische gewesten, ook
in Nederlandsch Indië, verspreid is.
2. SC O R O D O C A R PU S Becc.
Kelk napvormig, klein, met 4 kartels, na den bloei
onveranderd. Bloembladen 5, hypogynisch, klepswijze
aaneensluitend in den knop, smal, van binnen wollig
gebaard. Meeldraden in bet dubbele aantal der bloembladen;
helmdraden met deze bijna geheel vergroeid,
alleen aan den top over een korte uitgestrektheid vrij;
helmknoppen lijnvormig, opgericht, gaafrandig, in de
lengte openspringend. Eierstok onvolkomen 3—4-hokkig,
met 1 eitje in elk bokje; eitjes langwerpig, opeengedrongen
aan den top der bokjes, die van boven open
zijn, en te samen afhangend van ééne bijna vrije zaadlijst
; stijl enkelvoudig, langwerpig kegelvormig, van binnen
hol; stempels 3, puntig. Steenvrucht kogelvormig
met weinig vruchtvleesch en eene broze, houtacbtige,
1-zadige kern. Zaad met eene zijdelingsche gleuf, waardoor
de draadvormige zaadlijst loopt, aan welks top het
is vastgebecbt; kleine kiem binnen den top van het
vleezige kiemwit en een naar boven gericht kiemworteltje.
Hooge boom. Takken rood beschubd, bij het drogen
zwart wordend. Bladeren onbehaard, lederacbtig. Bloemen
groot in vergelijking met die der andere geslachten, -tot
korte trosjes verbonden in de oksels der bladeren.
Eéne soort, Sc. Borneensis Becc., in Borneo voorkomende, door
Baillon tot het geslacht Ximenia Plum. gerekend.
3. O T BN O IiO PH O N Oliv.
Kelk 5-deelig; lobben dakpanswijze dekkend in den
knop, na den bloei niet vergroot. Bloembladen 5, vrij,
dakpanswijze dekkend in den knop, langwerpig, na den
bloei teruggeslagen. Meeldraden 10, vrij, ingeplant op
eene korte, ringvormige, hypogyniscbe schijf; die,
welke tegenover de bloembladen geplaatst zijn, langer
dan de andere; helmknoppen afgerond, met een puntje,
2-hokkig, in de lengte openspringend. Staminodiën ontbrekend.
Eierstok vrij, kort gesteeld, onvolkomen 2-hok-.
kig; stijl cilindrisch, tweespletig aan den top; stempels
knopvormig; eitjes 2 in elk bokje, naast elkander hangend.
Yrucht lederachtig of bros, 1-bokkig, 1-zadig, onregelmatig
openspringend. Zaad hangend aan den top van
eene vrije, centrale zaadlijst en voorzien van eenen rug-
gelingscben, getanden kam.
Boomen. Bladeren tegenovergesteld, gesteeld, ^ enkelvoudig,
1-nervig. Bloemen regelmatig, in eindelingscbe
pluimen of bij schermen.
Aantai soorten 2 , in Malakka, misschien ook in den Maleischen
Archipel.
4. O L A X L.
Kelk klein, napvormig, afgeknot of gekarteld, vrij of
met de schijf vergroeid, na den bloei zelden onveranderd,
gewoonlijk vergroot en de steenvrucht insluitend. Bloembladen
3, gaaf of 2-deelig, (door ver yoortgezette deeling
zijn er soms schijnbaar 6, of door mislukking 5, welke
dan bij paren samenbangen), klepswijze aaneensluitend in
den knop, op eene hypo- of perigyniscbe schijf ingeplant.
Yolkomen meeldraden 3—6, hooger dan de bloembladen
ingeplant; staminodiën 0, 3, 5 of 6, naast de meeldraden,