_ Harsbevattende boomen. Bladeren gaafrandig, evenwijdig
vinnervig. Okselstandige en eindelingsche pluimen.
Eéne soort in Nederlandseh Indië voorkomende: I. Borneensis
Scheff.
5. V A T IO A L.
Kelkbuis gedurende den bloei zeer kort, met den
bloembodem of de basis van den eierstok vergroeid; kelk-
slippen spits, aanvankelijk dakspanswijze dekkend in den
knop, weldra geopend of schijnbaar klepswijze aaneensluitend.
Kelkbuis na den bloei öf niet in omvang toenemende
öf in omvang toenemende en met de vrucht
vergroeiende 5 vruchtkelkslippen al of niet gelijkmatig in
omvang toenemende, teruggeslagen of uitgespreid, soms
alleen dikker wordend of verdwijnend. Meeldraden 15;
helmknoppen langwerpig; helmbindsèl in eene punt uit-
loopend; de buitenste klep der helmhokjes het grootst.
Eierstok 3-hokkig met 2 eitjes in elk hokje; stijl langer
dan de meeldraden, met een eivormigen top; stempels 3 ,
zelden één knopvormige en afgeknotte stempel. Yrucht
leder- of houtachtig 1 - (of 2 -?) zadig, niet openspringend,
doch bij de kieming van het zaad met 3 kleppen openbarstend.
Zaadlobben dik-vleezig, oliehoudend, gelijk.
Harsbevattende boomen. Steunblaadjes klein, spoedig
afvallend of onaanzienlijk. Bladeren gaafrandig, lederachtig,
vinnervig en netvormig geaderd. Bloemen in eindelingsche
en okselstandige pluimen.
Aantal soorten omstreeks 30, waarvan 48 in den Maleischen
Archipel voorkomen.
6. PA R A S H O R E A Kurz.
Kelkbuis gedurende den bloei zeer kort. Meeldraden
1 2 15; helmdraden korter dan de helmknoppen; helmknoppen
langwerpig lancetvormig, tegen het helmbindsel
dat in een zeer kleinen stekel verlengd is, aangegroeid.
Eierstok vrij, 3-hokkig; stijl draadvormig, met afge-
knotten stempel. Kelkbuis na den bloei niet in omvang
toenemende; kelkslippen 5 , klepswijze aaneensluitend,
naar de basis versmald, alle sterk in omvang toenemende
en vleugelvormig wordende, gelijk of een weinig
korter, min of meer uitgespreid. Yrucht éénzadig, vrij
en niet als bij Shorea door de ineengedraaide bases van
de kelkslippen nauw omsloten.
Zeer groote boomen met glanzende bladeren en dichte
pluimen met witte bloemen.
Deze beschrijving, ontleend aan Kurz (Journ. of the As. Soc.
XXXIX. Part. II. 1870, p. 65), ziet voornamelijk op P. stellata
Kurz, welke in Martaban voorkomt. De vrucht van P. lucida Kurz
{Shorea flucida Miq.), welke op Sumatra voorkomt, wordt echter
door Miquel aldus beschreven: »Vruchtkelkslippen lijn-spatelvor-
»mig, met de smallere bases de vrucht klepswijze omgevend, 3
»langer, onderling nagenoeg gelijk, 2 korter, veel kleiner.” Behalve
de twee genoemde soorten wordt door Kurz nog eene derde tot dit
geslacht gebracht, P. longisperma Kurz (Shorea longisperma Boxb.),
waarvan echter alleen de vrucht bekend is. Burck gelooft met Kurz
dat P. lucida tot geen der andere geslachten kan gebracht worden
en voegt er bij, dat deze plant volgens hare anatomische
kenmerken het midden houdt tusschen Vateria en Isoptera.
7. SH O R E A Boxb.
Kelkbuis gedurende den bloei zeer kort, met den
bloembodem vergroeid; slippen ei- of lancetvormig, in
den knop dakpanswijze dekkend. Kelkbuis na den bloei
onveranderd; vruchtkelkslippen op ongelijkmatige wijze
in omvang toenemend en vleugelvormig wordend, 3 gewoonlijk
het grootst, met de bases de vrucht nauw omsluitend.
Meeldraden 15 of 20—rco ; helmdraden aan de
basis lintvormig, meestal vergroeid; helmknoppen eivormig
of langwerpig; helmbindsel priemvormig-scherppuntig,
meestal langer dan de helmknoppen, zelden stomp; helmhokjes
stomp, zelden borsteldragend, met gelijke kleppen
of het buitenste klépje iets grooter dan het andere.
Eierstok 3-hokkig, met 2 eitjes in elk hokje. Stijl priem-
vormig, met een gaven of 3-tandigen top. Yrucht lederachtig,
niet openspringend, 1 -zadig, door de bases der
kelkslippen nauw ingesloten. Zaad eivormig; zaadlobben
dik-vleezig, ongelijk in grootte en vorm, het naar boven
gerichte kiem worteltje omsluitend.
Harsbevattende boomen, kaal of met vilt of schubjes
bekleed. Steunblaadjes soms lederachtig en blijvend,
soms klein en spoedig afvallend of weinig in het oog
vallend. Bladeren gaafrandig, evenwijdig-vinnervig, tusschen
de zijnerven dikwijls met evenwijdige, slechts weinig
netvormig verspreide dwarsnerven. Okselstandige en