voorziene kiel; bovenste bloembladen ontbrekend. Meeldraden
8 ; helmdraden vereenigd; helmknoppen 2 -hokkig, met
schuine poriën openspringende. Eierstok 1-hokkig, 1-eiig.
Eénhokkige, éénzadige vleugelvrucht; vleugel breed, lederachtig.
Zaden zonder kiemwit, zonder kiempropje.
Heesters, bijna altijd klimmend. Bloemen in eindeling-
sche of okselstandige, gewoonlijk samengestelde trossen.
Aantal soorten ongeveer 25; zeer talrijk in tropisch Amerika, zeldzamer
in tropisch Afrika en Azië. Slechts ééne soort in Nederlandsch
Indië, S. scandens Jacq.
4. TRIG-ON IASTRUM Miq.
Kelkbladen 5, de buitenste iets grooter dan de overigen.
Bloembladen 5, ongelijk, de onderste kielvormig. Meeldraden
5; helmdraden tot eene scheede vereenigd. Eierstok
dicht behaard, 3-hokkig; eitjes hangend, één in elk hokje.
Yrucht gevormd door 3, ten slotte bijna geheel vrije
vleugelvruchten. Eén zaad in elk hokje, zonder kiempropje.
Heester of kleine boom. Bladeren van onderen behaard.
Bloemen in dunne, eindelingsche pluimen.
Eéne soort in den Maleischen Archipel en Malakka, T. hypoleu-
cum Miq.
5. X A N T H O PH Y L L ÜM Roxb.
Kelkbladen 5 , bijna gelijk. Bloembladen 5 of 4, bijna
gelijk in grootte, de onderste kielvormig, zonder kam.
Meeldraden 8 , vrij, 2 hypogynisch, 6 vastgehecht aan de
hasis der bloembladen. Eierstok gesteeld, 1-hokkig;
stijl gebogen; eitjes verschillend in aantal en inplanting.
Yrucht 1-hokkig, niet openspringend, 1-zadig. Zaden
evenals bij Polygala, nu eens kiemwithoudend met vliezige
zaadlobben, dan weder zonder kiemwit met dik-vlie-
zige zaadlobben, zonder kiempropje.
Hooge boomen. Bladeren groot, lederachtig, gewoonlijk
geelgroen.
Aantal soorten omstreeks 15. Eenige weinige volgens Bentham
en Hooker op het vaste land van Indië en Australië1; dé meeste
in den Maleischen Archipel. Miquel noemt 23 soorten op, waarvan
17 in Nederlandsch Indië.
F am. x y . caryophyllaceae.
Bentham et Hooker, Gen. Plant. I, p. 141.
Bloemen regelmatig, meestal tweeslachtig. Kelkbladen
4—5 , blijvend, vrij of tot een getanden kelk verbonden,
dakpanswijze dekkend in den knop. Bloembladen nu eens
evenveel als kelkbladen, op een hypogynischen of zeer kort
perigynischen ring ingeplant, gaaf, tweespletig of in slippen
verdeeld, in den knop dakpanswijze dekkend of
meestal ineengedraaid, soms zeer klein, schubvormig of
ontbrekend. Meeldraden 8 -1 0 of minder, draadvormig, als
de bloembladen ingeplant. Helmknoppen 2-hokkig; hokjes
evenwijdig, in de lengte openspringende. Bloembodem
meestal klein, bij sommige Sileneae tot een steelvormigen
stamperdrager verlengd, welke aan den top onder den eierstok
de meeldraden draagt, bij de meeste Alsmeae ringvormig
een weinig met de basis van den kelk vergroeid en de
meeldraden dragend of tusschen de meeldraden tot korte
klieren of zelden buiten de meeldraden tot tegenover de
kelkbladen geplaatste staminodiën uitgebreid. Eierstok
vrij 1 -hokkig of zelden aan de basis door dunne, spoedig
verdwijnende tusschenschotten 2—5 -hokkig; stijlen 2—5,
aan den binnenkant van boven of van de basis af m de
lengte stempelklieren dragend, vrij of tot een gelobden
of getanden stijl vergroeid; eitjes 2 -co, vastgehecht aan
zaadstrengen, welke van den bodem van den eierstok
ontspringen en vrij of tot eene centrale zuil verbonden
zijn, amphitroop, klimmend, met het poortje naar onderen
gericht of dwars. Doosvrucht vliezig of bros, zelden min
of meer besvormig; met kleppen of eindelingsche tanden,
zooveel als er stijlen zijn of het dubbele aantal, openspringend,
zelden bijna niet openspringende of dwars
doorscheurende. Zaden oo of door mislukking slechts een;
soms nier-kogelvormig of omgekeerd eivormig of zijdelings
samengedrukt met een aan den rand staanden navel, soms
ruggelings samengedrukt en schijfvormig met den navel
op het bovenvlak; zaadhuid vliezig of bros. Kiemwit
meelachtig, zelden vliezig, binnen de kromming der kiem
of aan weerskanten op zijde van deze gelegen, zelden
ook aan de rugzijde der kiem dun uitgebreid. Kiem min