4. PA R A B A E N A Miers.
Kelkbladen 6, in 2 rijen, bijna gelijk. Bloembladen
6-, korter dan de kelkbladen, wigvormig-omgekeerd-eirond
of 3-lobbig. Mannelijke bloemen: Meeldraden tot eene zuil
verbonden; helmknoppen 6, tot een min of meer kogelvormig,
eindelingsch hoofdje verbonden, dwars openbarstend.
Vrouwelijke bloemen: Onvruchtbare meeldraden 6.
Stampers 3, met priemvormige, teruggebogen stijlen.
Steenvruchten eivormig, met een eindelingseh stijllittee-
ken; steenkern van boven gesnaveld, met wratachtige uitsteeksels
op den rug, van voren met eene diepe uitholling
en een halfkogelvormigen, naar binnen gerichten condy-
lus. Zaad met een hol en een bol vlak, gebogen om den
naar binnen gekeerden condylus; kiemwit overvloedig,
gelijk; kiem gekramd, kiemworteltje lang; zaadlobben
eivormig, zijdelings uitgespreid.
Bladeren pijlvormig; dichotomisch vertakte en oksel-
standige bijschermen.
Eéne soort in Engelsch Indië, waarop de geslachtsbeschrijving
betrekking heeft. Door Beccari werd eene tweede soort beschreven,
door hem in Nieuw-Guinea waargenomen. Daar deze soort, P. tuber-
culata Becc. , nog al veel afwijkt van de andere, die tot type van
het geslacht gediend heeft, laat ik de beschrijving hiervan volgen:
Windende halfheester, met gewrongen, kruidachtige, diepgestreepte,
behaarde takken. Bladeren hartvormig of breed eivormig, zelden
een weinig afgeknot aan de basis, 7-nervig, kruidachtig, met
scherpen, plotseling toegespitsten top, gaafrandig of golvend-getand,
12—17 cM. lang, 10—14 cM. breed, van hoven met verspreide
haren, van onderen zachtharig; bladsteel nagenoeg even lang of
tweemaal of driemaal korter, diep gestreept, aan den top versmald,
aan de verdikte basis rankachtig gewonden. Okselstandige, losse,
wijd vertakte pluimen ongeveer even lang als de bladeren. Bloemen
geheel kaal, kogelvormig, vleezig, ongeveer 3 mM. in omtrek,
tweeslachtig. Kelkbladen 6 , vleezig, rondachtig, hol, min of meer
gelijk, dakpanswijze dekkend in den knop; bloembladen 6, half zoo
groot als de kelkbladen, eivormig stomp, vlak of een weinig uitgehold,
vleezig. Meeldraden 6, niet veel korter dan de bloembladen,
vrij, met dikke helmdraden, welke aan den top een weinig verdikt
zijn, en eindelingsche helmknoppen, met tweelohhige, later schuin
geplaatste hokjes, welke zijdelings met een langspleet openspringen.
Stampers 3, met korte stijlen en groote horizontale, in slippen verdeelde
stempels; eitje vastgehecht midden in den hinnenhoek van het
hokje. Steenvruchten vleezig, met een eindelingsch stijllitteeken.
. Steenkern heenachtig, ongeveer 6 mM. lang, 6 mM. breed, met eene
holle rugvlakte, welke met grove knobbels bezet is en eene vlakke
Y. MENISPERMACEAE.
straalswiis gestreepte, in het midden uitgeholde buik vlakte, welke
aan den binnenwand met een stompen condylus in de °
het zaad dringt. Zaad aan de buikvlakte hol,
hol- kiemwit gelijk; kiem recht of eemgszms gekromd, m het
midden van het kiemwit; kiemworteltje eindelingsch, naar he* ^ "
litteeken g e rich t, zaadlobben d u n , hladachtig, uitgesprei ,
^TlE^CAm^rneent dat dit misschien dezelfde soort, is welke door
Miquel als Hypsipqdes subcordatus werd beschreven.
5. T IN OM ISC IUM Miers.
Kelkbladen 9 met 3 schutbladen. Bloembladen 6, langwerpig
rond en naar binnen gekeerd. Mannelijke bloemen:
Meeldraden 6 , helmdraden afgeplat; helmknoppen langwerpig
aangegroeid, vertikaal openspringende. Rudimentaire
stampers 3. Vrouwelijke bloemen onbekend. Steenvruchten
zeer te samen gedrukt, eirond-langwerpig, stijllitteeken
eindelingsch; steenkern zeer te samen gedru
aan de rugzijde bol, aan de buikzijde vlak o een weimg
hol, niet naar binnen gedrongen (zonder condylus). Zaad
bijna vlak, langwerpig; zaadlobben geheel vlak, bjjna
even breed als de dunne kiemwitlaag, zeer dun, dicht
aaneengedrukt; worteltje kort cylindrisch.
Eenklimmende heester met melkachtig sap. Bloemen in
trossen. 7N
Aantal soorten 3 , in oostelijk Azië (Hook. F l of Br. Ind ). Beccari
, die eene nieuwe soort beschrijft van Nieuw-Gumea, stelt
het aantal soorten van den Nederlandschen Archipel op 3 , ■
petiolare Miers, T. Javanicum Miers, T. elasticum Becc.
6. CH LA EN A N D R A Miq.
Mannelijke bloemen: Kelk 9-bladig, in 3 rijen; buitenste
rij klein, smal en spits, middelste eirond-rond-
achtig vliezig, twee- of driemaal grooter dan de vorige,
H É M langwerpig-eirond, vliezig, in het midden iets
dikker en hol, veel grooter dan de voorgaande m den
knop dakpanswijze dekkend. Bloembladen 6, veel korter
dan de binnenste kelkbladen en tweemaal korter dan de
meeldraden, smal elliptisch met eenigszins spitsen of stompen
top, meestal een weinig vliezig, doch vrij stevig, de
helmdraden nauw omsluitend. Meeldraden 6, me* vrije
van onderen af sterk verdikte, naar voren gebogen helmdra-
j__ oinrioliuffsch. met tegen elkander aanlig