steeld, aan de toppen der takken dikwijls opeengedrongen,
hart- of schildvormig, handvormig 3—5-lobbig of
5—9 -spletig, van onderen viltachtig of wollig behaard.
Bladstelen aan de basis niet in steunblaadjes^ verlengd,
gaafrandig of borstelig-gewimperd. Bloemen in kleine,
op hoofdjes gelijkende schermpjes, welke nagenoeg zittend
langs de lange takken van eene pluim zijn verspreid.
Buitenste schutbladen vliezig, borstelig-gewimperd, dak-
panswijze opeengedrongen, ledig of de buitenste bloemen
omgevend, onder de binnenste bloemen lijn-borstelvormig
of ontbrekend. Bloemstelen zeer klein, onder de bloemen
niet geleed, aan de basis meestal met 2 kleine, borstelvormige
schutblaadjes, die aan de buitenste bloemstelen
soms iets grooter zijn. Bloembladen onbehaard.
Aantal soorten 1 of 2, op Java. Bentham en H ooker meenen
dat de door Bennett en de door Blume beschreven H. aculeata
verschillende soorten zijn, waarvan de eerste met groote, schildvormige/
handspletige, van hoven borstelige bladeren H. peltata
Benth. et Hook. moet heeten, terwijl de andere, 11. aculeata BI.,
3—5-lobbige, van boven “onbehaarde bladeren bezit. Miquel, die
zoowel de planten van Horsfieéd als die van Blume had onderzocht,
had deze onderscheiding niet gemaakt en Seemann nam de
onderscheiding der twee soorten niet aan. Eene nieuwe, wegens
het onvolledige materiaal nog onbeschreven soort komt, volgens
Marchal in Engler, Bot. Jahrb. VII, p. 469, op Timor voor.
Bij de oudere schrijvers en onder anderen bij Miquel in de Flora
Ind. Bat. werd Horsfieldia tot de Umbélliferen gerekend, waartoe
zij wegens de vrucht eenige overeenkomst vertoont; op aanwijzing
van Seemann werd het geslacht naar de Araliaceae overgebracht.
6. K A L O PA N A X Miq.
Kelkbuis half kogelvormig; kelkrand 5-| zelden 4-tan-
dig. Bloembladen 5, zelden 4, in den knop klepswijze
aaneensluitend, tijdens den bloei uitgespreid. Meeldraden
5 , zelden 4 , met draadvormige helmdraden en elliptische
helmknoppen. Schijf neergedrukt. Eierstok 2-hokkig;
stijlen tot den top, zelden alleen aan de basis vergroeid,
met één 2 -lobbigen stempel of met 2 vrije stempels.
Yrucht lensvormig samengedrukt of dubbel bolvormig,
sappig of vleezig, door den stijl of de stijlen lang gekroond
; kernen 2, kraakbeenachtig of korstachtig. Zaad
samengedrukt, met een glad kiemwit.
Onbehaarde of viltachtig behaarde heesters. Bladeren
handspletig of handvormig samengesteld. Bloemen gemengd
of tweeslachtig, niet met den bloemsteel geleed,
in kleine schermen, die tot dicht opeengedrongen, einde-
lingsche trossen of pluimen zijn vereenigd, zonder of met
kleine schutbladen.
Aantal soorten volgens Miquel 5, waarvan 3 in Japan en 2
in Nederlandsch Indië, K. Sumatranum Miq., met handlobbige
en K. resectum Miq., met 3-tallige bladeren. Door Seemann en
Bentham en Hooker werden de soorten gebracht tot Acanthopanax
Decaisne et Planchon. Het schijnt mij echter rationeel, dat
Miquel Kalopanax met 2-talligen eierstok heeft afgescheiden van
Acanthopanax met 5—6-talligen eierstok, te meer daar zij zich
ook door meestal geheel vergroeide stijlen onderscheiden en de
door Decaisne en P lanchon als hoofdkenmerk van hun ondergeslacht
Acanthopanax beschouwde, dóornvormige steunblaadjes
bij onze soorten niet voorkomen. Wil men echter ook deze tot
Acanthopanax brengen, dan moet, daar deze naam wel door Decaisne
en P lanchon voor een ohdergeslacht, maar door Miquel het eerst
voor een geslacht gebruikt is, de naam van Miquel als auteursnaam
van Acanthopanax gelden en niet die van Decaisne en
Planchon, zooals door Bentham en H ooker is aangegeven, en
evenmin die van Seemann, zooals in diens Bevisio Hederacearum
p. 85 wordt gedaan. De namen onzer soorten zijn dan echter A.
Sumatranum Seem. en A. resectum Seem.
7. B R A S SA IA Endl.
Kelkbuis omgekeerd kegelvormig; kelkrand afgeknot.
Bloembladen lijnvormig, ten getale van 7—17, in een
kapje samenhangend, in den knop klepswijze aaneensluitend.
Meeldraden evenveel als bloembladen, met korte,
dikke helmdraden en eivormige of langwerpige helmknoppen.
Eierstok 6—12-hokkig; stijlen tot eene bult of een
korten kegel vergroeid, met zittende, in een ring geplaatste
stempels. Yrucht min of meer kogelvormig, bij uitdroging
gevoord, met eene vliezige buitenlaag van den
vrucht wand en zijdelings samengedrukte, kraakbeen- of
korstachtige kernen. Zaden zijdelings samengedrukt met
een gelijkmatig kiemwit.
Onbehaarde boomen, met vinvormig samengestelde
bladeren en gesteelde, meestal groote, lederachtige, gaaf-
randige blaadjes. Steunblaadjes binnen den bladsteel vergroeid.
Bloemen elk afzonderlijk zittend binnen een napvormig
omwindseltje of bijkelk, gevormd door 4 breede
schutblaadjes, en vervolgens vereenigd tot hoofdjes, die
langs de trosvormige takken van eene wijde pluim verspreid
staan.