knoppen nagenoeg kogelvormig; hokjes dwars openspringend.
Vrouwelijke bloemen: Staminodiën 6 of ontbrekend.
Stampers 3—6; stijlen meestal cilindrisch. Steenvruchten
zijdelings samengedrukt; steenkern hoefijzervormig, aan
de rugzijde gekield .en met wratten, aan de zijden uitgehold.
Zaad gebogen; kiemwit vleezig; kiem ringvormig;
zaadlobben lijnvormig, vlak aangedrukt.
Klimmende of neerliggende heesters, zelden min of
meer opgericht. Bladsteel niet aan de basis verbreed.
Bloemen in pluimen.
Aantal soorten omstreeks 10, 2 in tropisch Noord-Amerika, de
overige in tropisch Azië en Afrika en in China.
Op het voorbeeld van Miers scheidt Beccari hiervan, onder den
naam Diploclisia {D. macrocarpa Miers), eënè soort af met groote,
omgekeerd eivormige steenvruchten en lange pluimen, welke door
Miquel, Bentham en Hooker en Scheffer bij het geslacht Coe-
culus gebracht was. Behalve door. deze is het geslacht in den
Maleischen Archipel vertegenwoordigd door C. ovalifolius DC.
14. PER ICAM PY LT JS Miers.
Kelkbladen 6, de buitenste hët kleinst (met 3 schutbladen)
de binnenste spatelvormig. Bloembladen 6, wigvormig.
Mannelijke bloemen: Meeldraden 6, helmdraden
cilindrisch; helmknoppen aangegroeid, dwars openbarstend.
Vrouwelijke bloemen: Staminodiën 6, knodsvormig. Stampers
3; stijlen 2-deelig; segmenten priemvormig. Steenvruchten
min of meer kogelvormig; steenkern hoefijzervormig.
aan de rugzijde met een kam en stekels,
zijdelings uitgehold. Zaad gebogen; zaadlobben, langwerpig,
vlak, ternauwernood breeder dan bet worteltje.
Klimmende heester. Bladeren min of meer schildvormig;
bladstelen dun, geleed. Bloemen in okselstandige bijschermen.
Eéne soort, P. incdnus Miers, in tropisch Azië en Australië voorkomende.
Zij werd op Java, Banka, Sumatra en Borneo gevonden,
15. S T E PH A N IA Lour.
Mannelijke bloemen: Kelkbladen 6-lglO, vrij, eirond of
omgekeerd eirond. Bloembladen 3—5, omgekeerd eirond
vleezig. Helmknoppen 6, vergroeid, den top van de
meeldradenzuil omgevende, dwars openspringende. Vrouwelijke
bloemen: Kelkbladen 3 - 5 . Bloembladen als bij
de mannelijke. Staminodiën ontbrekend. Stamper 1; sty
8—6-deelig. Steenvrucht onbehaard; steenkern samengedrukt,
hoefijzervormig, wratacbtig aan de rugzijde, aan
de zijden uitgehold en doorboord. Zaad bijna ringvormig;
zaadlobben lang, dun, half rolrond, aangedrukt.
Klimmende heesters. Bladeren meestal schildvormig.
Bloemen in okselstandige, bijschermacbtige schermen.
Aantal soorten 3 , in alle tropische streken der oude wereld voor-
lmmende. Volgens Beccari komen 8 soorten m Nedeilandsch
16. C1SSAMPEL.OS L,
Mannelijke bloemen in bijschermen. Kelkbladen 4 (5—6)
met uitgevreten rand. Bloembladen 4, vergroeid, eene vier-
lobbige nap vormende. Helmknoppen 4, vergroeid, den top
van de helmdradenzuil omgevende, dwars openbarstende.
Vrouwelijke bloemen in trossen, opeengedrongen m de
oksels van bladachtige schutbladen. Kelkbladen 2 (of 1
kelkblad en 1 bloemblad), 2-nervig, vergroeid met de
schutbladen. Staminodiën ontbrekend. Een stamper; sty 1
kort, 3-spletig of -tandig. Steenvrucht eivormig; styllit-
teeken nagenoeg basilair; steenkern hoefijzervormig,
samengedrukt, wratachtig aan de rugzijde, met uitgeholde
Z^Miri of meer opgerichte of klimmende heesters. Bladeren
dikwijls schildvormig.
Aantal soorten talrijk, maar volgens Bentham en Hooker tot
18 terug te brengen, waarvan men er 12 in tropisch Amerika,
in tropisch Afrika en 1 in alle tropische streken aantrof; de
laatste, C. Pareira L. komt' ook in Nederlandsch Indie voor,
waar zij onder andere in Nieuw-Guinea, oV Java, Timor en Ceiam
17. CY C L EA Arnott.
Mannelijke bloemen: Kelkbladen 4—8, vergroeid tot
een opgeblazen, 4—5-lobbigen kelk. Bloembladen 4—8,
min of meer vergroeid tot eene 4—5-lobbige kroon. Helmknoppen
4—6, vergroeid, op den top van de helmdradenzuil,
dwars openspringende. Vrouwelijke bloemen: Een
kelkblad, langwerpig. Eén bloemblad, cirkelvormig. Een