OVERZICHT DER GESLACHTEN.
1. Jussiaea. Eierstok 4-hokkig, met oo eitjes in elk hokje.
Schotverbrekende doosvrucht. Bloembladen 4—6.Meeldraden 8—12.
Land- of waterplanten met onverdeelde bladeren.
2. Ludwigia. Eierstok 3—5-hokkig, met oo eitjes in elk hokje,
Schotverbrekende of met eindelingsche poriën openspringende
doosvrucht. Bloembladen 3—5 of ontbrekend. Meeldraden 3—5.
Landplanten met onverdeelde bladeren.
3. Trapa. Eierstok 2-hokkig, met 4 eitje in elk hokje. Harde,
1-hokkige en 1-zadige noot, meestal met 2—4 doorns aan den
top. Bloembladen en meeldraden 4. Drijvende waterplanten met
tegenovergestelde, fijn verdeelde ondergedoken en tot rosetten
vereenigde, ruitvormige niet ondergedoken bladeren.
1. JUSSIAEA L.
Kelkbuis lang, cilindrisch of prismatisch; boven den
eierstok niet verlengd; lobben 4—6, spits, blijvend.
Bloembladen 4—6 , onder den rand van de epigynische
schijf ingeplant, uitgespreid. Meeldraden 8—12, evenals
de bloembladen ingeplant, met korte helmdraden; helm-
knoppen eivormig of langwerpig. Eierstok 4—5-hokkig ;
stijl enkelvoudig, soms zeer kort, met korten 4 - 6 -
lobbigen stempel; eitjes oo , in oo rijen in den binnenhoek
der hokjes ingeplant, aan dikwijls vooruitspringende
zaadlijsten. Doosvrucht rolrond of 4—8 -kantig of -ribbig,
4—6 -hokkig, door de kelklobben en de schijf gekroond,
meestal schotverbrekend openspringend, met 4 — 5 kleppen
, die zich of bij het rijp worden ten slotte van de
ribben loslaten, öf zich in lange vezels verdeelen, zelden
door eene dikke schil omgeven, die onregelmatig openbarst
en zoo de kleppen ontbloot. Zaden zeer talrijk,
zelden in gering aantal , vastgehecht aan de randen der
kleppen of aan de zaadlijsten, die van de kleppen loslaten,
klein of groot, met papierachtige, vliezige of dik-
korstachtige, soms sponsachtige en van binnen beenharde
zaadhuid; zaadlobben stomp; kiemworteltje kort.
Kruiden of halfheesters, met afwisselende, meestal
vliezige en gaafrandige, zelden lederachtige en gezaagde
bladeren. Bloemen geel of w it, alleenstaand in de blad-
oksels, zeer kort gesteeld, meestal met twee schutblaadjes
aan den top van den bloemsteel.
Aantal soorten omstreeks 30, meestal moerasplanten, eenige
weinige drijvend, in de tropische gewesten van de beide halfronden,
maar voornamelijk in Amerika voorkomende. Voor Nederlandsch Indië
wordt door Miquel een 5-tal soorten opgegeven. Hiervan zijn er 2,
J. suffruticosa L. en J. repens L , die een zeer groot verspreidingsgebied
hebben en in de warme gewesten algemeen zijn. De drie
andere, misschien als vormen van de eërste te beschouwen, zijn,
voor zoover bekend is, tot Nede(rlandsch Indië beperkt. De eerste,
een halfheester of kruid, is .dpgericht en komt veel op de rijstvelden
voor. De laatste soort wordt dikwijls kruipend gevonden aan
de oevers van beekjes. en vijvers, waarbij de stengels vaak op
het water drijvend gehouden worden door witte, blaasvormige
wortels.
2. LUDWIGIA L.
Kelkbuis cilindervormig, prismatisch of tolvormig,
boven den eierstok niet verlengd; lobben 3—5, spits,
blijvend of laat afvallend. Bloembladen 3—5 of ontbrekend,
ingeplant onder de epigynische, kegelvormige of
neergedrukte, gevoorde of gelobde schijf, lancetvormig
of omgekeerd eirond, uitgespreid. Meeldraden 3—5 ,
evenals de bloembladen ingeplant, met korte helmdraden;
helmknoppen eivormig of langwerpig. Eierstok 4—5-hok-
k ig ; stijl meestal kort, met knopvormigen, 3—5 -lobbigen
of 3 — 5 voren dragenden stempel; eitjes in 1 of co rijen
ingeplant op zaadlijsten, die vooruit springen van den
binnenhoek der hokjes. Doosvrucht door de epigynische
schijf en de kelklobben gekroond, lederachtig of papierachtig
, rolrond of met 4—5 ribben, kanten of vleugels,
óf schotverbrekend of met eindelingsche poriën openspringende,
öf met eene dikke schil, die de 4 5 kleppen
omgeeft, öf op onregelmatige wijze verscheurende, doordat
de kleppen zich in langsvezels splijten. Zaden zeer
talrijk, klein, met vliezige of papierachtige zaadhuid.
Overblijvende of éénjarige kruiden. Bladeren tegenovergesteld
of afwisselend, dikwijls lancetvormig gaaf-
randig, vliezig. Bloemen meestal alleenstaand in de
bladoksels, ongesteeld, zelden gesteeld, met 2 schutblaadjes
aan den top der stelen, zeer zelden in eindelingsche
hoofdjes.
Aantal soorten 20, voornamelijk in Noord Amerika voorkomende,
eenige weinige in tropisch Azië algemeen. Door Bentham en Hooker
wordt hieronder ook begrepen Nematopyxis Miq. Dit geslacht werd