mig, de onderste rudimentair of ontbrekend. Meeldraden 7,
hoog vergroeid tot eene neergebogen, van boven gespleten
buis, met van boven vrije, ongelijke helmdraden; helmknop-
pen eivormig-langwerpig, met in de lengte openspringende
hokjes; staminodiën meestal 2, klein, aan de basis der
buis geplaatst. Eierstok met weinige eitjes, op een steel,
die min of meer met de kelkbuis vergroeid is; stijl
draadvormig, lang, met kleinen, eindelingschen stempel.
Peul dwars langwerpig, aan de eene zijde afgerond, aan
de andere zijde door een stijloverblijfsel toegespitst, onbehaard
, tusschen de zaden opgevuld, met 2 kleppen
openspringend; kleppen dik lederachtig. Zaden dwars op
de lengte-as der peul, samengedrnkt-eivormig, half door
een helderrooden zaadrok omgeven; zaadlobben vleezig,
half eivormig, met de smalle kanten aaneensluitend; kiem-
worteltje kort en recht, binnen de zaadlobben besloten.
Ongedoornde boom. Bladeren evengevind, met lederachtige
blaadjes. Steunblaadjes zeer spoedig afvallend.
Bloemen in tot pluimen vereenigde trossen. Schutbladen
en schutblaadjes zeer spoedig afvallend. Kelk grijsharig.
Bloemblad even groot als de kelk.
Twee soorten op Java, P . Javanica Miq. en P . Hasskarliana
Miq. In Malakka komt nog eene plant voor, door Baker met een®
gen twijfel tot het geslacht Afzelia gebracht, (A. coriciéed Baker),
doch die volgens hem ook eene soort van P ahudia zou kunnen zijn.
80. A F Z E L IA Sm.
Schijfdragende kelkbuis lang; kelkslippen 4, weinig in
grootte verschillend, in den knop sterk dakpanswijze dekkend.
Bloemblad 1, genageld, cirkel-of niervormig; de onderste
alleen door rudimenten vertegenwoordigd of ontbrekend.
Meeldraden 3—8 , vrij, neergebogen, met lange
helmdraden; helmknoppen eivormig, met in de lengte
openspringende helmhokjes ;- staminodiën 2—4, klein of
ontbrekend. Eierstok oo -eiig , op een soms met de kelkbuis
vergroeiden steel; stijl lang, met afgeknotten, knop-
vormigen stempel. Peul schuin langwerpig, samengedrukt,
dik-lederachtig of min of meer houtachtig, 2-kleppig of
nagenoeg niet openspringend, met tusschenschotten of een
dun vruchtmoes tusschen de zaden. Zaden dwars, ei- of
cirkelvormig, dik, met of zonder zaadrok; kiemwit ontbrekend;
zaadlobben dik, min of meer samengedrukt;
kiemworteltje kort', recht, tusschen de zaadlobben ingesloten.
.Ongedoornde hoornen. Bladeren even-, zelden oneven-
gevind; blaadjes lederachtig, in weinige jukken. Bloemen
groot, in trossen, die aan de toppen der takken tot korte
pluimen zijn vereenigd. Schutbladen en schutblaadjes eivormig
en hol, doch de eerste spoedig afvallend of teruggeslagen
en de andere, die korter dan de bloemknoppen
zijn, min of meer blijvend.
Aantal soorten omstreeks 10, in tropisch Azië en Afrika. Bentham
en Hooker onderscheiden 2 secties:
1. Eu-Afzelia, waarbij de bloem 6—8 volkomen meeldraden bevat,
de peul van binnen tusschenschotten heeft en de zaden van een
zaadrok zijn voorzien. Deze bevat slechts Afrikaansche soorten.
2. Intsia, (door Thouars onder dien naam. als geslacht beschreven,
door Colebrooke Macrolobium genoemd), waarbij de bloem
slechts 3 'volkomen meeldraden bevat, de peul van binnen een vruchtmoes
heeft en de zaden geen zaadrok hebben. In Nederlandsch Indië
komen voor: A. bijuga A. Gray, volgens Scheffer' dezelfde soort
als Intsia Amboinensis Thouars, A. Palembanica Baker—Intsia
Palembanica Miq., A. puberula — Intsia puberula Miq. Op
Malakka wordt nog ééne soort aangetrolfen, die even als de
voorgaande tot de sectie Intsia behoort, nl. A. retüsa Kurz. Eene
andere soort van Malakka, A. noriaeea Baker, moet wegens het
grooter aantal der meeldraden (9), öf tot de sectie Eu-Afzelia of
tot het geslacht Pahudia Miq. gebracht worden.
81. TAMARDSTDUS L.
Schijfdragende kelkbuis smal tolvormig; kelkslippen 4,
sterk dakpanswijze dekkend, vliezig. Bloembladen 5, de 3
bovenste nagenoeg even lang, in den knop dakpanswijze dekkend,
het hoogste, in den knop binnen gelegen, smaller dan
de andere en nagenoeg ongenageld; de 2 onderste klein en
borstel- of schubvormig. Meeldraden 3, volkomen en tot
eene van boven open buis hoog vergroeid, met korte,
vrije helmdraden; helmknoppen langwerpig met in de
lengte openspringende helmhokjes. Staminodiën in gering
aantal, klein, op den top van de buis. Eierstok veeleiig,
op een met de kelkbuis vergroeiden steel; stijl lang en
dik; stempel eindelingsch, afgeknot of eenigszins knop-
vormig. Peul langwerpig of lijnvormig, gekromd, dik,
min of meer samengedrukt, niet openspringend, met eene
broze, korstachtige buitenlaag, eene moesachtige middenlaag