Neder landsch Indië) half bovenstandig, zelden geheel
bovenstandig, samengesteld uit 2 vruchtbladen, die aan
de basis vergroeid, maar aan den top vrij en gesnaveld
zijn, 2-hokkig, doch soms met een onvolkomen tusschen-
schot; stijlen priemvormig, recht of teruggekromd, de
stempels aan den top of in de lengte langs de binnenzijde
dragend, soms afvallend, doch meestal blijvend;
eitjes 1—-oo , in 1—co rijen in elk hokje, anatroop, hangend,
met een naar boven gekeerd poortje en eene buikstan-
dige zaadnerf, vastgehecht aan eene asstandige zaadlijst.
Houtachtige, aan den top 2-spletige doosvrucht, met 2
snavels, gevormd door de blijvende stijlen, schot- ofhok-
verbrekend, tot het midden of tot aan de basis openbarstend
met 2 kleppen, die elk dikwijls weder in tweeën
splijten; binnenste laag der kleppen dikwijls van de buitenste
loslatend.en hoornachtig, met 2 kleppen het zaad
of de zaden insïuitend. Zaden hij de 2-zadige vruchten
langwerpig, hangend, en met eene zwarte, beenharde of
korstachtige, glanzende zaadhuid en bij de oo -zadige
vruchten hangend, dakpanswijze opeengedrongen, kantig,
samengedrukt of gevleugeld, in welk geval echter slechts
1 zaad vruchtbaar is en met eene dunne, korstachtige
of vezelige zaadhuid is voorzien, terwijl de overige been-
hard en homogeen zijn; kiemwit dun, vleezig; kiem recht
met langwerpige, platte of bladachtige zaadlobben, die
even lang of langer zijn dan het rolronde kiem worteltje.
Heesters of hoornen, onbehaard of met eene enkelvoudige
of stervormige, zachte beharing en waarvan de houtvezels
evenals hij de Coniferen hofstippels bezitten. Bladeren afwisselend,
zelden tegenovergesteld, gesteeld, afvallend of
blijvend, enkelvoudig of handlohhig, gaafrandig of gezaagd,
soms met aan den top kliervormige zaagtanden. Steun-
blaadjes 2, zelden ontbrekend, afvallend of blijvend.
Bloemen vrij klein, meestal (bij de geslachten van Ne-
derlandsch Indië altijd) in hoofdjes.
Aantal soorten omstreeks 30, in de warme en tropische streken
van Azië, Zuid Afrika en Noord Amerika tehuis behoorend. Bij
oudere schrijvers vormden de Hamamelidaceae .twee families, de
Hamamelideae en Balsamifluae, de laatste ook wel Altingiaceae
genoemd. Soms werden eenige geslachten als Bucklandieae onderscheiden.
Miquel , die Altingia, onder den naamvan Liquidambar,
met Bucklandia in de Hamamelideae plaatst, brengt echter Rhodoleia
tot de Diosmeae (Rutaceae). De Candolle in Prodr. XVI,
2, p. 157, plaatst Liquidambar bij de Platanaceae, doch bespreekt
de andere geslachten" niet. In Engler’s Natürliche Pflanzenfamilien
is de omgrenzing der familie evenals bij Bentham en Hooker en
wordt zij evenzeer in de nabijheid der Rosaceae geplaatst. Uit de
onderzoekingen van Reinsch ( (Jeher die anatomischen Verhältnisse
der Hamamelidaceae) volgt dat zoowel de keuze van de plaats der
familie als hare omgrenzing door de anatomische kenmerken gerechtvaardigd
wordt. De geslachten Agathisanthes BI. en Cerato-
stachys BI., door Miquel in de nabijheid der Hamamelidaceae
geplaatst, zijn volgens Bentham en Hooker mannelijke en vrouwelijke
planten van Nyssä sessiliflora Hook. f. uit de familie der
Cornaceae.
OVERZICHT DER GESLACHTEN.
A. In elk hokje van den eierstok 1 eitje. Schijf schubben 10.
1. Maingaya. Bloemen tweeslachtig. Bloembladen 5. Meeldraden
5. Helmbindsel hoornvormig verlengd.
B. In elk hokje van den eierstok 2-co eitjes. Schijf-
schubben ontbrekend.
2. Rhodoleia. Bloemen tweeslachtig, vereenigd' tot hoofdjes
met dakpanswijze opeengedrongen schutbladen. Bloembladen 2—4,
alleen in de buitenste bloemen van het hoofdje goed ontwikkeld,
in de binnenste ontbrekend. Meeldraden 7—-10. Helmbindsel niet
verlengd. Eierstok half onderstandig.
3. Bucklandia. Bloemen gemengdslachtig, vereenigd tot hoofdjes,
die vóór den bloei door twee schutbladen (steunblaadjes) zijn
omgeven. Bloembladen bij de tweeslachtige bloemen in verschillend
aantal, bij de vrouwelijke rudimentair. Meeldraden in de
tweeslachtige bloemen 10—14.
4. Altingia. Bloemen éénsiachtig, vereenigd tot hoofdjes, die
aan de basis door één schutblad omgeven zijn. Kelk en bloemkroon
ontbrekend in de mannelijke bloemen, waar de meeldraden tot
kogelvormige hoofdjes opeengedrongen zijn, en bij de vrouwelijke
bloemen alleen vertegenwoordigd door de samengesmolten kelken,
op wier randen rudimentaire helmknoppen voorkomen.
1. M A IN G A Y A Oliv.
Bloemen tweeslachtig. Kelkbuis met den eierstok vergroeid;
kelkzoom in den knop gesloten, daarna aan ééne
zijde een weinig boven de basis opensplijtend en dan
rondom loslatend en als eene kap afvallend. Bloembladen
5, perigynisch, lijnvormig, in den knop spiraalswijze
opgerold. Meeldraden 5, perigynisch; helmdraden zeer