wand en eene beenachtige, volkomen of onvolkomen, tweehokkige
binnenlaag, waarvan één hokje ledig en het andere
daarnaast, grooter is, hoefijzervormig de basis van het
andere omgeeft en één zaadje bevat. Zaad hangend, gekromd
boven het naar binnen uitstekend deel der holte, in
vorm met het hokje overeenkomende, met vliezige zaad-
huid; kiem hoefijzervormig, met lijn-langwerpige, dunne
zaadlobben en een kort, naar boven gericht kiemworteltje.
Boomen met afwisselende, aan den top der takken
opeengedrongen, zittende of kort gesteelde, min of meer
lederachtige, enkelvoudige, omgekeerd eivormig-langwer-
pige, min of meer in den bladsteel afloopende, bladeren,
wier talrijke, uiteenstaande zijnerven aan den rand naar
boven gekeerd zijn en wier netvormig verspreide aderen
dikwijls duidelijk uit de bladvlakte te voorschijn treden.
Bloemen klein, in korte bijschermen, welke tot oksel-
standige, weinig vertakte, van boven aarvormige , pluimen
vereenigd zijn.
Aantal soorten 8 , waarvan 2 op Madagascar en de omliggende
eilanden, 1 in tropisch Amerika en de 5 overige in Britsch en
Nederlandsch Indië voorkomen. Door Miquel werden zij, gedeeltelijk
ten minste, tot Buchanania BI., door Bentham en Hooker in
Gen. Plant, tot Drepanosperma Benth. gebracht. De soorten van
den Maleischen Archipel zijn: C. macrophylla É o ok.f., C. oxyrhachis
Engl.y C. Griffithii March. en C. auriculata Hook. f.
16. R H U S L.
Bloemen gemengdslachtig. Kelk 5-deelig, met in den
knop dakpanswijze dekkende slippen. Bloembladen langer
dan de kelk, dakpanswijze dekkénd in den knop. Meeldraden
onder de breede schijf ingeplant; helmdraden
priemvormig, in de mannelijke bloemen meer dan de
helft der bloembladen lang, in de vrouwelijke zeer klein;
helmknoppen eivormig, ruggelings vastgehecht met naar
binnen openspringende hokjes. Eierstok eivormig of eenigs-
zins kogelvormig, zittend; eitjes hangend aan den top
van een basilairen zaadstreng; stijlen 3, centraal geplaatst,
vrij of aan de basis een weinig vergroeid, in stompe of
knopvormige stempels overgaande. Steenvrucht dikwijls
kogelvormig, zelden plat of eivormig, met eene gladde of
behaarde schil, eene min of meer harsachtige middenlaag
van den vruchtwand en eene korst- of beenachtige binnenlaag,
welke lagen op verschillende wijzen van elkander
loslaten. Zaden ei- of niervormig; zaadhuid dun, vliezig;
kiem zonder kiem wit; zaadlobben plat; kiemworteltje
vrij lang, haakvormig gebogen, zijdelings in het vlak
der zaadlobben liggende.
Heesters of kleine boomen met afwisselende bladeren,
enkelvoudig of zeer dikwijls drietallig of gevind; blaadjes
gaafrandig of gezaagd. Bloemen klein, in min of meer
samengestelde, okselstandige en eindelingsche trossen.
Aantal soorten 113, (behalve eene menigte twijfelachtige en slecht
beschreven soorten., waarvan verscheidene waarschijnlijk niet in
de familie tehuis behooren) grootendeels in het buiten de keerkringen
gelegen deel van het Noordelijk Halfrond voorkomende, (joch
ook in grooten getale in Zuidelijk en tropisch Oost Afrika;
slechts weinige worden in tropisch Amerika en Australië aangetroffen.
In den Maleischen Archipel is het geslacht slechts vertegenwoordigd
door Rh. nodosa B I, Bh. suceedanea L. ,var. /3. discolor
Hqssk. — Bh. pubiger BI. e n 1 Bh. retusa Zoll. = Bh. rufa
Teysm. et Binnend. Eene variëteit der laatste soort, Bh. rètusa
Zoll. var. Blumei Engl., vormde Blume’s geslacht Melanococca,
(M. tómentosa BI.), door Miquel tot de Diosmeae (Butaceae)
' gebracht.
17. M E LA N O CH Y LA Hook. f.
Bloemen gemengdslachtig, 5-tallig, op een vleezigen,
breed napvormigen bloembodem. Kelk 5—10-lobbig, met
stompe lobben. Bloembladen 5, op den schijfrand ingeplant,
lederachtig, van binnen langharig, in den knop
klepswijze aaneensluitend. Meeldraden op den schijfrand
ingeplant; helmdraden vaak van onderen samenhangende
met de bloembladen; helmknoppen langwerpig-hartvormig,
ruggelings vastgehecht, naar binnen met langsspleten
openspringende. Eierstok in de mannelijke bloemen ontbrekend,
in de grootere, vrouwelijke, kogelvormig, op
den bodem van den napvormigen bloembodem zittend,
éénhokkig; eitje hangend, dicht bij den top van het hokje;
stijl kort, eindelingsch; stempels 3, van den vorm van
een klein knopje. Steenvrucht kort ei- of kogelvormig,
met eene zeer harsachtige middenlaag van den vruchtwand
en eene dikke, beenachtige binnenlaag, aan de
basis besloten binnen den, een weinig in omvang toegenomen
bloembodem of binnen den top van den vrucht