4. B R T JG -U T E R A Lam.
Kelk zonder schutblaadjes aan de basis, met omgekeerd
kegelvormige of klokvormige buis, aan de basis met den
eierstok vergroeid; kelkzoom 8—14-deelig; lobben priem-
lancetvormig, in den knop klepswij ze . aaneensluitend.
Bloembladen 8—14, op den kelkzoom ingeplant, langwerpig,
2-spletig, met wimpers of zijdeachtige haren en dikwijls
met 2—5 borstels op den top, aan de basis ineengerold
en de meeldraden omvattende. Meeldraden 16—28, twee
aan twee tegenover de bloembladen ingeplant en ten
slotte uit deze elastisch te voorschijn springend, met ongelijke,
draadvormige helmdraden; helmknoppen lijnvor-
mig-langwerpig, spits of toegespitst. Eierstok onderstan-
dig, 2—4-hokkig; stijl draadvormig, aan de basis kegelvormig
, met kleinen, 2-spletigen stempel; eitjes 2 in elk
bokje, naast elkander aan de as vastgehecht. Vrucht tol-
vormig, dik lederachtig, aan den top door de opgerichte
kelklobben gekroond, - 1-hokkig, 1-zadig. Zaad hangend,
spoedig kiemend; zaadlobben kort, stomp; kiemworteltje
lang, knodsvormig, den top van de vrucht, die lang aan
den boom blijft, doorborend en naar het slijk omlaag
groeiend.
Boomen, met rolronde twijgen. Bladeren tegenover gesteld,
gesteeld, lederachtig, langwerpig, gaafrandig. Steun-
blaadjes tusschen de bladstelen geplaatst, spoedig afvallend.
Bloemen meestal groot, aan okselstandige, lip b lo em ig e ,
meestal knikkende bloemstengels.
Aantal soorten 6—8 , a an de tropische stran d en v a n . de oude
wereld. Volgens Miquel komt een 8 -ta l soorten in-Nederlandsch
Indië voor. Volgens Henslow in Hooker, Fl. of Br. Ind. II, p. 437,
moeten eenige hiervan als synoniemen opgevat w o rd en , zoodat h e t
a a n ta l to t 5 te ru g g eb ra ch t wordt, nl. Br. gymnorhiza Lam.,, Br.
eriopetala Wight et Arn., Br. caryophylloides BI., Br. parviflora
Wight et Arn. en Br. oxyphylla Miq,...
5. C A R A L L IA Boxb.
Kelk aan de basis met kleine schutblaadjes; kelkbuis
met den eierstok half vergroeid, boven den eierstok blokvormig,
met 5|§-8 korte, in den knop klepswijze aaneensluitende
lobben. Bloembladen 5—-8, ingeplant aan den
rand van de gekartelde schijf, die de kelkbuis bekleedt,
genageld, cirkelvormig, 2-spletig of gaafrandig, min of
meer gezaagd of aan den top in onregelmatige slippen
verdeeld. Epigynische schijf 10—16-lobbig. Meeldraden
10—16, evenals de bloembladen ingeplant, met draadvormige
helmdraden; helmknoppen klein, langwerpig.
Eierstok half onderstandig, 1-, of 3—5-hokkig, boven den
kelk kegelvormig verlengd; stijl priem- of draadvormig,
met 3—5-lobbigen stempel; eitjes 2 in elk hokje, aan de
as boven het midden naast elkander vastgehecht. Vrucht
klein, kogel vormig,' lederachtig, meestal 1-hokkig, 1-zadig.
Zaad kogel- of niervormig, met vezelige zaadhuid, vlee-
zig kiemwit en gekromde kiem.
Onbehaarde boomen of heesters, met rolronde twijgen.
Bladerén tegenovergesteld, gesteeld, eivormig of elliptisch,
onbehaard, glanzend, gaafrandig of fijn gezaagd. Steun-
blaadjes tusschen de bladstelen geplaatst, spoedig afvallend.
Bloemen klein, zittend aan okselstandige, korte, in
drieën vertakte bij schermen, meestal dicht opeengedrongen
aan korte en dikke bloemstengels.
Aantal soorten volgens Bentham en Hooker . 7 , teh u is behoo-
rende in de tropische gewesten van Afrika, Azië en Australië.
Miquel noemt er e c h te r voor Nederlandsch Indië alleen een 10 -tal
op, doch deze werden door Henslow in Hooker, Fl. of. Br. Ind.
II, p. 439, grootendeels to t 2 soorten, C. integerrima D C. en C.
lanceaëfolia Roxb. te ru g g eb ra ch t.
6. P E L L A C A L Y X Korth.
Kelkbuis zonder schutblaadjes aan de basis, half met
den eierstok vergroeid, boven den eierstok klokvormig,
met Si—6 korte, teruggekromde tanden. Bloembladen 5—6,
ingeplant op den rand van de schijf, die de kelkbuis bekleedt,
en met uitgeranden en fijngetanden top. Meeldraden
10—12, naar binnen gekromd, op den rand van
de schijf ingeplant, met korte, priemvormige helmdraden
en kleine helmknoppen. Eierstok half onderstandig, 5— 10-
hokkig; stijl priemvormig, met een in 5—10 kleine lobben
verdeelden, schijfvormigen stempel; eitjes in elk hokje oo ,
in bundels aan de as vastgehecht, hangend. Vrucht erwt-
of tolvormig, zwartvleezig, 5—10-hokkig, o o -zadig. Zaden
in elk hokje 1-rijig, klein, eivormig; zaadhuid gestreept,
gerimpeld, dik; kiemwit overvloedig; kiem groen, in de
as van het kiemwit; zaadlobben min of meer plat, met
een lang, rolrond kiemworteltje.