2. T B IA N TH EM A L.
Kelkbuis kort of lang, klokvormig; lobben 5, kort of
groot, dikwijls sterk gewelfd, van binnen gekleurd, aan
de rugzijde gestekeld. Bloembladen ontbrekend. Meeldraden
5-—cc, afzonderlijk of twee aan twee of in bundels
afwisselend met de kelklobben, met draadvormige helm-
draden; belmknoppen kort. Eierstok vrij, met eene breede
basis zittend, min of meer rolrond, met afgeknotten top,
uit 1—2 vrucbtbladen bestaande en 1—2-bokkig; stijlen
2 of 1, in bet laatste geval buiten het midden ingeplant,
van binnen met eene langsrij van wratjes; eitjes in elk
bokje alleenstaand of in gering aantal, met eene basilaire,
dikwijls met het tusschenschot vergroeide zaadlijst. Doosvrucht
vliezig of lederachtig, cilindrisch of tolvormig,
stomp of afgeknot, zelden gesnaveld, 1—2-hokkig, 1—oo -
zadig; bovengedeelte dikwijls dikwandig, door eene dwars-
spleet rondom van de vliezige basis gescheiden. Zaden min of
meer niervormig aan lange zaadstrengen, met eene gegroefde
zaadhuid; kiem ringvormig.
Wijdvertakte, nederliggende, onbehaarde of zachtharige
of met wratjes bedekte kruiden, zelden half heesters. Bladeren
tegenovergesteld, ongelijk , gesteeld, omgekeerd
eivormig, ei- of lijnvormig, gaafrandig. Steunblaadjes
ontbrekend, maar de bladstelen door een steunbladachtig
vlies verbonden. Bloemen okselstandig, alleenstaand of in
bijschermen of bundels, zittend of gesteeld, zelden in
eindelingscbe, min of meer aarvormige takken, met 2
schutblaadjes.
Aantal soorten 12. in de warme gewesten van Azië, Afrika,
Australië en West Indië verspreid. In Nederlandsch Indië komen 3
a 4 soorten voor, wier nomenclatuur volgens Miquel en Clarke
in Hooker’s Fl. of Br. Ind. nog al uiteenloopt. Tr. fnonogyna L.
(Clarke) = Tr. dbcordata Koxb. (Miq.); Tr. decandra L. (Clarke) —
Tr. pentandra L. (Miq.); Tr. crystallina Vahl. (Clarke) = Tr.
sedifolia Vis. (Miq.). Eene revisie van het materiaal is in dit geslacht
echter noodig. De. uitgang der soortsnamen op a, zoowel
door Miquel als door Clarke gevolgd, is te verwerpen, daar Tri-
anthema onzijdig is. Al de opgenoemde soortsnamen moeten op um
eindigen.
3. M O L LU G O . L.
Kelkbladen 5, nagenoeg gelijk, met vliezigen rand,
blijvend. Bloembladen ontbrekend. Meeldraden 3—5,
zelden oo, min of meer hypogynisch, soms vermengd
met priemvormige staminodiën, meestal afwisselend met
de kelkbladen ; helmdraden priem-draadvormig; helmknop-
pen lijnvormig-langwerpig. Schijf ontbrekend of weinig
ontwikkeld en ringvormig. Eierstok ei- of kogelvormig,
3—5-hokkig ; stijlen 3—5, lijn- of knodsvormig; eitjes oo
in elk hokje, vastgehecht in den binnenhoek. Doosvrucht
vliezig, in den kelk besloten, langwerpig, kogel- of cilindervormig,
3—5-hokkig, met 3—5 kleppen hokverbre-
kend openspringend; hokjes 1—oo -zadig. Zaden groot
of zeer klein, met eene gladde, korrelige of gegroefde
zaadhuid ; zaadstreng enkelvoudig of verbreed tot eenen
kleinen, dikwijls met een draadvormigen, gekromden
borstel gewapenden zaadrok.
Opgerichte of wijdvertakte en nederliggende, onbehaarde,
zachtharige of stervormig-viltachtig behaarde,
dikwijls vorkswijs vertakte kruiden. Bladeren alle wor-
telstandig of afwisselend of meestal in schijnkransen, lijnvormig,
omgekeerd eirond of spatelvormig. Steunblaadjes
vliezig, afvallend, onverdeeld. Bloemen groen, in oksel-
standige bundels, bijschermen of trossen geplaatst.
Aantal soorten 12, in de warme gewesten der beide halfronden
voorkomend. In Nederlandsch Indië vindt men waarschijnlijk 3 a 4
soorten van dit geslacht, in Miquel’s Flora deels gebracht tot
Mollugo deels tot Glinus L. Tot het eerste brengt Miquel M.
stricta L, en M. pmtaphylla L. De laatste werd door Clarke als
synoniem van de eerste beschouwd. Eene andere soort dezer groep,
M. Cerviana Ser., die zoowel in tropisch Afrika en Azië als in
Australië gevonden is, komt misschien ook voor in Nederlandsch
Indië. Door de zaden zonder aanhangsels en de eindelingsche uit
biischermen bestaande bloeiwijze onderscheiden zij zich van de
.soorten, die volgens Miquel en andere schrijvers het geslacht
Glinus vormden. Deze hebbent zittende bloemen, een viltachtig
behaarden kelk, 5—oo meeldraden, breed omgekeerd spatelvormige
bladeren en talrijke zaden, die voorzien zijn van een zaadrok met
een gekromd, draadvormig aanhangsel. Dit laatste is weinig ontwikkeld
bij M. Spergula L., die bij Miquel onder den mam j a n
Gl. Mollugo Fenzl. is vermeld en Blume’s geslacht Tryphera
vormde, (Tr. prostrata BI), en heeft bij M. hirta Thunb.(Gl.lotoides
Loeffl.) den vorm van eene vliezige schub met een lijnvormigen
borstel die zich half om het zaad heenkromt. Door Clarke in