M. communis L., is ook naar Indië overgebracht, waar zij vooral
in de tuinen veel wordt aangetroffen. Van een 2-tal door Korthals
beschreven soorten, nl. M. globosa Korth. en M. vulcani Korth. wordt
door Miquel de eerste tot Rhodamnia Jack gebracht, terwijl de
tweede door hem met eenigen twijfel voor eene soort van Nelitris
Gaertn. (Decaspermum Forst.) werd aangezien.
11. RH O D AM N IA Jack.
Kelkbuis ei- of bijna kogelvormig, boven den eierstok
niet verlengd; kelkslippen of -lobben 4, blijvend. Bloembladen
4, uitgespreid. Meeldraden oo, in oo rijen, vrij,
met draadvormige helmdraden; helmknoppen bewegelijk,
met evenwijdige, in de lengte openbarstende bokjes. Eierstok
1-hokkig, met 2 wandstandige, oo eitjes dragende
zaadlijsten; stijl draadvormig; stempel dikwijls schildvormig.
Bes kogelvormig, gekroond door den kelkzoom. Zaden
meestal in gering aantal, nier-kogelvormig of op verschillende
wijzen samengedrukt; zaadhuid hard; kiem hoefijzervormig
; zaadlobben zeer kort; kiemworteltje zeer lang.
Heesters of kleine boomen. Bladeren tegenovergesteld,
ei- of lancetvormig, 3-nervig of drievoudig-nervig, van
onderen dikwijls grijs- of zachtharig. Bloemen meestal
klein, aan korte, soms zeer korte stelen en met kleine,
spoedig afvallende schutblaadjes aan okselstandige bundels
of trossen.
Aantal soorten omstreeks 12, in tropisch en Oost Australië en in
tropisch Azië. Volgens Miquel zijn er een 8-tal soorten van dit geslacht
in Nederlandsch Indië. Door Kurz in Joürn. of As. Soc. XLVI, 2, p.
62, worden 5 hiervan als vormen van Rhod. trinervia BI. beschouwd,
eene soort, die zich dan van Engelsch Indië tot de Philippijnsche
Eilanden en Australië verspreidt; ééne der vormen van deze soort,
var. speciabilis Kurz, vormde Wight’s geslacht Monoxora, (M.
spectabilis Wight.). In Borneo vindt men, volgens Miquel, nog eene
tweede soort, Rhod. globosa BI., door Korthals als eene soort van
Myrtus L. beschreven, (M. globosa Korth.) en in Nieuw Guinea de
door Zippelius ontdekte Rhod. glauca 31.
12. D ECA S PE RM UM Forst.
Kelkbuis blokvormig, voorbij den eierstok niet of zeer
weinig verlengd; slippen 4—5. Bloembladen 4—5, uit-
gespreid. Meeldraden co, in oo rijen, vrij, met draad vormige
helmdraden; helmknoppen klein, bewegelijk, met
evenwijdige, in de lengte openspringende hokjes. Eierstok
4—5-hokkig, waarvan elk hokje meestal door onvolkomen,
valsche tusschenschotten, ten minste aan de basis min of
meer in 2 vakjes verdeeld is ; stijl bij de volkomen bloemen
draadvormig, met schildvormigen stempel; eitjes in
elk hokje 2—3, nabij de basis aan de as vastgehecht.
Kogelvormige, door den kelkzoom gekroonde bes, waarvan
de zaden om de as geplaatst, dikwijls het voorkomen
hebben van de hokjes der bes. Zaden 8—10 of minder,
nier- of nagenoeg kogelvormig; zaadhuid hard; kiem
hoefijzer- of cirkelvormig; zaadlobben klein; kiemworteltje
lang.
Heesters of kleine boomen met tegenoverstaande, vin-
nervige bladeren, Bloemen klein, gesteeld, min of meer
vereenigd tot okselstandige trossen, die aan de toppen der
takken meestal tot eene bebladerde pluim zijn vereenigd.
Aantal beschreven soorten omstreeks 20, in tropisch Azië en
Australië en de Eilanden van den Stillen Oceaan. Door latere schrijvers
is dit getal tot omstreeks 4 teruggebracht. De oudere naam
Decaspermum, door Bentham en IIooker als onjuist verworpen en
door Nelitris Gaertn. vervangen, is echter door latere schrijvers
weder ingevoerd. Bij Miquel vindt men 14 soorten van Nederlandsch
Indië, alle onder den naam van Nelitris besdhreven, waarvan een
drietal in Hooker’s Flora of Br. Ind. II, p. 470 als vormen van
D. paniculatwm. Kurz voorkomen. Volgens het aantal, dat aldaar
wordt opgegeven, moeten er waarschijnlijk meerdere van de door
Miquel opgenoemde tot deze soort gebracht worden.
13. P IM EN TA Lindl.
Kelkbuis tol- of klokvormig, boven den eierstok niet of
min of meer verlengd; kelklobben of slippen 4—5, uitgespreid
en blijvend. Bloembladen 4—5, uitgespreid. Meeldraden
o o , in oo rijen, vrij, met draadvormige helmdraden;
helmknoppen bewegelijk, kort, met evenwijdige, in
de lengte openbarstende hokjes. Eierstok 2-hokkig; stijl
draadvormig, met kleinen of min of meer knopvormigen
stempel; eitjes in elk hokje 1—4 (zelden 6), hangend
aan eene zaadlijst, die boven aan den top van het hokje
in den binnenhoek is vastgehecht. Bes door den kelkzoom
gekroond. Zaden in gering aantal, kogel- of niervormig,
met vliezige of korstachtige zaadhuid; kiem min of meer
spiraalswijze ineengerold, met een lang en dik kiemworteltje
en zeer korte zaadlobben.