knoppen langwerpig, zelden lijnvormig, 2-hokkig, met
van voren in de lengte openbarstende hokjes. Eierstok
meestal vrij, 2—oo -holvkig, zelden 1-hokkig ; stijlen
evenveel als hokjes van den eierstok, vrij, of vergroeid
tot één stijl met gespleten top, meestal priemvormig en van
binnen met stempelkliertjes bekleed; in elk hokje öf 1
basilair eitje, öf oo eitjes, die ingeplant zijn op asstandige
(of volgens Pax ook wandstandige) zaadlijsten, amphi-
troop (volgens Pax ook anatroop). Yrucht meestal eene
vliezige of papierachtige doosvrucht, die hokverbrekend
of rondom met eene dwarsspleet openspringt, zelden eene
dopvrucht of eene steenvrucht met 1-Soo kernen, of eene
splitvrucht, die in 2—5 kluisjes of blaasvruchtjes uiteenvalt,
meestal kleiner dan de blijvende kelk en door
dezen ingesloten. Zaden in elke vrucht I-—oo, niervormig
afgerond of kogel- of omgekeerd eivormig ; zaadhuid
vliezig of korstachtig, niet zelden met groeven of holten;
navel zijdelingsch, zelden aan de voorzijde; kiem wit gering
of overvloedig, meelachtig of vleezig; kiem min of meer
gekromd, het kiemwit omgevend, meestal rolrond en
ringvormig; zaadlobben smal, plat-bol of half rolrond,
opliggend ; kiemworteltje rolrond.
Éénjarige of overblijvende, meestal nederliggende, vertakte
kruiden, zelden halfheesters, met dikwijls in kransen
geplaatste, aan de knoopen verdikte, niet zelden ge-
leede takken. Bladeren tegenovergesteld, afwisselend of
in schijnkransen, enkelvoudig, niet zelden vleezig, gaaf-
randig of met kraakbeenachtige gezaagde of gedoomde
randen. Steunhlaadjes ontbrekend of stijfvliezig. Bloeiwijze
bepaald, meestal in bijschermen, bundels of kluwens,
nooit in trossen.
Aantal soorten omstreeks 4 5 0 , in de tropische en subtropische
gewesten verspreid, in de koudere zeldzaam aangetroffen. De naam
Aizoaceae, door Eichler voorgeslagen en door Pax in zijne monographie
g e b ru ik t, sc h ijn t mij verkieslijker dan Ficoideae, de n aam,
welken de familie hij Bentham en Hooker d raag t. Vooreerst is
toch de u itg an g aceae, a c h te r den naam van een der geslachten
g e p la a tst, typisch voor familienamen. De naam Ficoidaceae, door
Rohrbach in de Flora Brasiliensis aangenomen, is n ie t van een
geslachtsnaam afgeleid en heeft dus evenmin den typ isch e n vorm.
Vervolgens is de familie geheel^ of gedeeltelijk hij de meeste sc h rijvers
onder verschillende namen bekend, zoodat geen algemeen
erkende naam verdrongen wordt. Men vindt ze namelijk als Caryophyllaceae,
Portulacaceae, Mesembryanthemaceae, Tetragoniaceae
enz. Eindelijk komt de familie der Aizoaceae volgens Pax, wat de daarin
opgenomen geslachten betreft, geheel en al overeen met de Ficoideae
van Bentham en Hooker.
OVERZICHT DER GESLACHTEN.
f Doosvrucht rondom m e t eene dwarsspleet openspringend.
1. Sesuvium. Eierstok 3—5 -hokkig, m e t asstandige, co-eiige
zaadlijsten. Bladeren tegenovergesteld, zonder steunhlaadjes.
2. Trianthema. E ie rstok 1—2-hokkig, m e t basila ire 1—co-
eiige zaadlijsten. Bladeren tegenovergesteld, zonder steunhlaadjes.
•j-j- Doosvrucht m e t 3—5 kleppen hokverbrekend openspringend.
3. Mollugo. Eierstok 3—5-hokkig , a an asstandige zaadlijsten.
Bladeren wortelstandig, afwisselend of in schijnkransen, m e t afvallende
steunhlaadjes.
1. SESUVIUM L .
Kelk tolvormig; lobben 5, langwerpig, stomp, aan de
rugzijde soms met een stekeltje, van binnen gekleurd.
Bloembladen ontbrekend. Meeldraden 5, boven in de kelk-
buis ingeplant en met de lobben afwisselend of o o , met
draadvormige, soms aan de basis vergroeide helm draden;
helmknoppen 2-lobbig. Eierstok vrij, B-Bö-hokkig; stijlen
3—5, van binnen in de lengte met wratjes bezet;
eitjes in elk hokje o o . Doosvrucht langwerpig, vliezig,
3__5_hokkig, rondom met eene dwarsspleet openspringend,
met oo zaden in elk hokje. Zaden niervormig, afgerond,
met lange zaadstrengen en eene gladde zaadhuid;
kiem ringvormig.
Opgerichte of nederliggende, vertakte, sappige kruiden
of halfheesters. Bladeren tegenovergesteld, vleezig, lijnvormig
of langwerpig. Steunhlaadjes ontbrekend. Bladstelen
soms aan de basis door een steunbladachtig vlies
verbonden. Bloemen okselstandig, zittend of gesteeld,
alleenstaand of in kluwens, zelden in korte bij schermen,
dikwijls vleeschkleurig of purper, met 2 schutbladen of
zonder deze.
Aantal soorten 4, langs de tropische ^ stran d en verspreid. In
Nederlandsch Indië vindt men sle chts ééne so o rt, Ses. P o rtu la -
ca s trum L ., in Miquel’s Flora als Ses, repens W illd . vermeld,