elk hokje, hangend. Houtachtige, meestal korte, hokver-
brekende doosvrucht. Zaden meestal slechts één in elk
hokje, ongevleugeld; kienrwit ontbrekend; kiem recht;
zaadlobben dik; worteltje kort, naar hoven gericht.
Boomen of heesters. Altijd groene, lederachtige of vliezige,
gezaagde, bladeren. Bloemen okselstandig, alleenstaand
of meerdere bijeen, zittend of kort gesteeld, dikwijls groot.
Aantal soorten. omstreeks 14, in tropisch en Oost-Azië. De beide
soorten van den Maleischen Archipel werden onder den naam Cal-
pandria beschreven. De theeplant en hare verwanten, door Linnaeus
tot een afzonderlijk geslacht Thea gebracht, werden ook door See-
mann van Camellia gescheiden, omdat de binnenste meeldraden vrij
zijn en in hetzelfde aantal als de bloembladen en niet éénbroederig
en in het dubbele aantal, zooals bij de soorten van Camellia in
engeren zin. Bij Bentham en Hooker vormen ze echter eene sectie
van Camellia. De thee, C. theifera Griff. ( Thea Chinensis Sims.),
schoon op Java niet in het wild groeiende, behoort daar tot de
belangrijkste cultuurgewassen.
12. A R C H Y T A E A Mart.
Kelkbladen 5. Bloembladen 5. Meeldraden talrijk,
5-broederig; helmknoppen bewegelijk. Eierstok 5-hokkig;
stijlen vrij of geheel vergroeid; eitjes talrijk in vele, in
den knop elkander dakpanswijze dekkende, rijen.Doosvrucht
puntig, schotverbrekend van onderen af openspringend
met eene blijvende centrale as. Zaden lijnvormig-cilindrisch;
kiemwit gering.
Boomen of heesters. Altijd groene, zittende, half-stengel-
omvattende bladeren. Bloemstengels samengedrukt, aan den
top 3-3 oo-bloemig. Schutbladen min of meer bladvormig.
Aantal soorten 4, 2 in tropisch Amerika en 2 in den IndischerT
Archipel. De Indische soorten verschillen slechts door de vrije stijlen
van de Amerikaanschë; Bij de laatsten zijn zij vergroeid. Eene
van eerstgenoemden, door Korthals op Borneo gevonden, 'werd
door hem als een afzonderlijk geslacht Ploiarium beschreven (P.
elegans Korth.). De tweede Indische soort werd door Teysmann op
het eiland Gebeh nabij Halmaheira gevonden en door Scheffer
onder den naam van A. sessilis beschreven.
Fam. x x . DIPTEROC ARPACEAE.
Bentham et Hooker, Gen. Plant. I, p. 189. — Burck in Ann. du
Jard. Bot. de Buitenz. VI, p. 145.
Bloemen regelmatig, tweeslachtig. Kelk soms met eene
vrije, klokvormige buis, soms uiterst kort en met de basis
van den ■ eierstok vergroeid, met 5 slippen, welke in den
knop öf dakpanswijze dekkend zijn öf klepswijze aaneensluiten.
Kelkbuis en slippen na den bloei op verschillende
wijze in grootte toenemende; de buis vrij of met de
vrucht vergroeid; de slippen of alle of 2 of 3 meestal
vleugelvormig vergroot. Bloembladen 5, in den knop sterk
gedraaid, onder aan de basis vergroeid of vrij. Meeldraden
soms co, in oo rijen, soms ten getale van 15 in 2 rijen,
waarvan de buitenste uit 10, de binnenste uit 5 meeldraden
bestaat, soms 1 0 of 5 in 1 rij, op den hypogynischen of bijna
perigynischen bloembodem ingeplant, vrij of met elkander
of zelden met de bloembladen samenhangende. Helmdra-
den kort, meestal aan de basis verbreed. Helmknoppen
opgericht, 2 -hokkig, door eene spleet binnenwaarts of zijdelings
openspringende met gelijke of ongelijke kleppen; helm-
bindsels soms in een stekeltje, soms in eene borstelvormige
naald eindigend, soms stomp. Eierstok met eene breede
basis op den bloembodem geplaatst of daarin een weinig
weggedoken, soms 3-hokkig of, zelden, 2-hokkig of
1-hokkig. Stijl priemvormig of op verschillende wijze verdikt
, gaafrandig aan den top of met 3 korte stempel-
dragende lobben. In elk hokje 2 eitjes, hangend of zijdelings
vastgehecht, anatroop of ongeveer anatroop met
buikstandige zaadnerf en naar boven gericht poortje. Yrucht
vrij of in den, in omvang toegenomen, kelk besloten of
daarmede vergroeid, niet ópenspringend of ten slotte zich
in 3 kleppen openend, 1-, zelden 2-zadig. Zaad dik, omgekeerd
of zelden opgericht, meestal met eene dunne
zaadhuid; kiemwit ontbrekend. Zaadlobben nu eens dik ,
gelijk of ongelijk, recht of gelobd-gevouwen, soms vrij
sterk ineengekreukt en ineengedraaid; kiemworteltje naar
den navel gericht, tusschen de vouwen der zaadlobben
ingesloten, soms even buiten de zaadlobben uitstekend,
soms min of meer verlengd.