Papuana Seem., door ons bij het geslacht Gastonia besproken en 3.Pol.
nodosa Seem. De laatste soort, waarnaar Miquel zijn geslacht
Eupteron vormde, (Eu. nodosum Miq.), schijnt mij de eenige soort
van Nederlandsch Indië, die in het geslacht past. Echter onderscheidt
zij zich van de andere door de zittende bloemen, den
steeds 5-talligen eierstok en de in eene holte van de schijf geplaatste
stijlen.
10. H E P T A P L E U R UM Gaertn.
Kelkrand weinig vooruitspringend of klein getand.
Bloembladen 5—co, in den knop klepswijze aaneensluitend.
Meeldraden evenveel als bloembladen; helmknop-
pen ei- of kogelvormig. Schijf bol- of kegelvormig, soms
in een zuilvormigen, geribden of gladden stijl verlengd
of in het midden eenigszins uitgehold. Eierstok met
evenveel hokjes als bloembladen; stempels vrij of tot
eene stempelschijf verbonden, öf zittend op den top van
de kegelvormige schijf of om den rand van de holte in
deze, of op of om den al of niet werbreeden top van de
geribde of gladde zuil. Yrucht nagenoeg kogelvormig,
door uitdroging dikwijls kantig of geribd, meestal met
den top boven den kelk uitstekende, met eene vleezige
buitenlaag van den vruchtwand en zijdelings samengedrukte,
papier- of korstachtige of vrij harde kernen. Zaad
zijdelings samengedrukt, met een gelijkmatig kiemwit.
Hooge heesters of hoornen, niet of viltachtig behaard.
Bladeren afwisselend, meestal handvormig samengesteld,
zelden 1-bladig gevind of dubbel samengesteld, met gaaf-
randige of zelden nauw getande blaadjes. Steunblaadjes
meestal binnen den bladsteel vergroeid en vrij sterk ontwikkeld.
Bloemen, meestal gesteeld, doch niet met den
bloemsteel geleed, zelden zittend, in schermen, zelden
in hoofdjes of trossen, welke tot groote of korte pluimen
vereenigd zijn, zelden alleenstaand. Schutbladen
aan den voet der schermstralen vliezig en spoedig afvallend,
aan den voet der bloemstelen zeer klein of ontbrekend.
Aantal der soorten volgens Bentham en Hooker 60, in tropisch
Azië en Afrika, in Australië en de eilanden van de Stille Zuidzee.
Waarschijnlijk zal dit aantal thans veel grooter zijn, daar, sinds
de opgave van Bentham en Hooker verscheidene nieuwe soorten
ontdekt zijn. Eene groote hoeveelheid, misschien wel de meerderheid
wordt in Nederlandsch Indië gevonden. In Miquel’s werken
droeg het grootste gedeelte van het geslacht den naam van Paratropia
PC. Eene soort, met enkelvoudige bladeren, door Blume
eerst tot Sciodaphyllutn (drukfout voor Sciadophyllum) P. Br.,
gebracht, (Sc. humile BI.), werd door Miquel eerst in zijn Flora als
een afzonderlijk geslacht Actinomorphe Miq. beschouwd, (A. humile
Miq.'). Later in de Annales bracht deze haar tot Pura.tr. parasitica
Miq., (Hept. parasiticum Seem.). Twee andere soorten, welke
Miquel’s geslacht Parapanax vormden, Parap. littorale Miq. en
Parap. sessile Miq., die zich hoofdzakelijk van de andere onderscheiden
door het grooter aantal eierstokhokjes (bij Parap. sessile
Miq. tot 17) en door den eigenaardigen top der stijlzuil, zijn mijns
inziens te recht later door Miquel zelven tot het geslacht Para-
tropia gebracht. Het aantal der hokjes van den eierstok is toch
in het geheele geslacht zeer veranderlijk, even als de plaatsing der
stempels. Bij onze soorten zijn de stijlen eerst tot eene korte zuil
vergroeid en spreiden zich dan straalswijze uiteen^ een horizontaal
schild vormend, aan welks rand zij, dus aan hunne uiteinden, de
knopvormige stempels dragen. Bij Bentham en Hooker vinden
wij echter de eerste tot Trevesia Fis. gebracht, waarvan zij afwijkt
door hare bladeren, hare steunblaadjes ën hare vruchten, de
tweede tot Brassaia, (Br. sessilis Seem.), waarvan zij verschilt
door het gemis van den voor dat geslacht typischen bijkelk. Aan
den voet van elk der vruchtjes vindt men slechts één borstelvormig
schutblaadje, zooals aan den voet der bloemsteeltjes der Heptapleu-
rum soorten niet zelden voorkomt. De soort komt, wat hare bloeiwijze
aangaat, volkomen overeen met Hept. Cephalotes Clarke. De beide
soorten van Parapanax moeten derhalve Hept. littorale en Hept.
sessile genoemd worden, doch zooals reeds door Miquel werd aangeduid,
eeno afzonderlijke sectie, Parapanax, vormen. In deze sectie
zijn de bloempluimen uit hoofdjes of schermen gevormd.Eene tweede
sectie, Agalma, omvat al de soorten, waarvan de schijf verlengd is
tot eene langere of kortere, geribde of gladde stijlzuil, die echter
niet sterk op den top verbreed is en een enkelvoudigen of gelob-
den stempel draagt. Deze sectie omvat vooréerst eene sectie van
Miquel’s Paratropiot, waaraan hij den naam gaf van Aparatropia
en ten tweede Miquel’s geslacht Agalma. Deze sectie, door See-
mann als een geslacht opgevat, bevat verscheidene soorten, die
behalve door de. stijlen zich ook onderscheiden door de uit
trossen en niet uit schermen 'gevormde bloempluinièn, een kenmerk
waardoor Miquel zijn geslacht van de sectie Aparatropia uit het
geslacht Paratropia afscheidde. De derde sectie is Eu-Heptapleurum,
bij Miquel Eu-Paratropia genoemd, gekenmerkt door de kegelvormige
schijf, die op den top óf vrije öf vergroeide, zittende stempels öf
uiterst korte, vrije stijlen draagt. Hier vindt men onder de soorten
van Nederlandsch Indië slechts uit schermen bestaande pluimen.
11. T R EV E S IA Vis.
Kelkrand duidelijk boven de schijf ontwikkeld, met
gegolfden of getanden rand. Bloembladen 7—12, lang
samenhangend, öf tot een kapje vereenigd afvallende, öf
in 3 a 4 uit 2—3 bloembladen bestaande kleppen uiteen