en bloemkroon van de mannelijken. Splitvruchtjes aan de
basis van een zuiltje vastgehecbt, samengedrukt, aan
den top schuin afgeknot, van binnen openspringend (?),
1- zadig. Zaad onder den top van het hokje hangende.
Heesters (P), met 3-kantige takken en als met zemelen
beschubde bloeistengels en bladstelen. Bladeren afwisselend,
lang gesteeld, 1 -bladig gevind, vliezig, doorschijnend
gestippeld. Bloemen klein; de mannelijken tot kleine
hoofdjes vereenigd, welke aan korte trosjes langs eene
enkelvoudige as opeengedrongen staan, de vrouweljjken in
geringer aantal langs eene kortere as tot zeer korte aartjes
bijeengedrongen.
Aantal soorten 4, in den Maleischen Archipel en de Philippijn-
sche eilanden, voorheen deels tot het geslacht Rabelaisia Planch.,
deels tot het geslacht Mytilicoccus Zoll. gebracht. Het laatste werd
door Miquel vroeger tot de Euphorbiaceae gerekend. De soorten
zijn: 1. L. amara Blanco (B . Philippensis Planeh.) Ö2. L. grandifolia
Miq. (M. grandifelvus Miq., M- quercifolius Zoll. p. p .), 3. L.
costulata Miq. (M. costulatus Miq. , M. quercifolius Zoll. p. p .),
4. L. parvifolia Miq. (B. parvifolicT Planch.)
7. TO D D A L IA Juss.
Bloemen éénsiachtig. Kelk kort 2—h-lobbig of-deelig.
Bloembladen 2—5, in den knop dakpanswijze dekkend of
klepswijze aaneensluitend. Meeldraden 2, 4 of 5 (of 8 ,
welke om den andere onvolkomen ontwikkeld zijn), in de
vrouwelijke bloemen onvolkomen of ontbrekend, aan de
basis van eene korte of lange of weinig ontwikkelde schijf
ingeplant. Eierstok eivormig, langwerpig of kogelvormig,
in de mannelijke bloemen rudimentair of 2 -lobbig, 2—7-
hokkig (zelden 1 -hokkig); stijl kort of ontbrekend; stempel
knopvormig; eitjes 2 in elk hokje, boven of naast elkander.
Vrucht min of meer kogelvormig of gelobd,
lederachtig of vleezig, 2—7-hokkig; hokjes 1 - (zelden
2- )zadig. Zaden hoekig, niervormig; zaadhuid bros; kiem-
wit vleezig; kiem gekromd, rolrond; zaadlobben lijnvormig
of langwerpig.
Klimmende of nederliggende, gedoomde heesters. Bladeren
afwisselend, 1—3-tallig, met zittende blaadjes. Bloemen
klein, in okselstandige of eindelingsche bijschermen
of pluimen.
Omstreeks 8 soorten, in tropisch en subtropisch Azië, Afrika en
Australië. In Nederlandsch Indië 2 soorten, T. aculeata Pers. en
T. micmcantha Miq., waarvan de eerste ook als soort van de geslachten
Zanthoxylum L., en Scopolia Smith beschreven is.
8. A C R O N Y C H IA Forst.
Bloemen gemengdslachtig. Kelk 4-lobbig, soms na den
bloei vergroot, dakpanswijze dekkend in den knop. Bloembladen
4 , uitgespreid en teruggeslagen, in den knop
klepswijze aaneensluitend. Meeldraden 8 , onder eene
dikke, 8 -hoekige, viltige schijf ingeplant; helmdraden
priem vormig, bij afwisseling langer en korter. Eierstok
in den hollen top van de schijf ingeplant, viltachtig,
4 -hokkig; stijl eindelingsch; stempel met 4 voren; eitjes
2, boven elkander. Vierhokkige steenvrucht; zaadhuid
zwart; kiemwit overvloedig; kiem recht; zaadlobben
langwerpig, plat. ...
Boómen. Bladeren tegenovergesteld of afwisselend, 1-
zelden 3-tallig; blaadjes gaafrandig. Bloemen klein of
vrij groot, geel, in gesteelde, okselstandige en eindelingsche
tuilen.
Aantal soorten 15, voorkomende in tropisch Azië, Australië en
de eilanden van de Stille Zuidzee.'Bentham en Ho oker brengen tot
dit geslacht ook Cyminosma DC. (C. pedunculata DG. = A. pedun-
culatar jtiq .) Behalve deze noemt Miquel nog 6 soorten op voor
Nederlandsch Indië.
9. G LY C O SM IS Correct.
Kelk 4—5-deelig; slippen breed dakpanswijze dekkend
in den knop. Meeldraden 8—10, vrij , om eene schijf
ingeplant; helmdraden priemvormig, van onderen verbreed;
helmknoppen klein, vaak met eene aan de rugzijde of
aan den top geplaatste klier. Eierstok 2—5-hokkig; stijlen
zeer kort, blijvend; stempel enkelvoudig; één hangend eitje
in elk hokje. Bes klein, droog of vleezig, 1—3-zadig.
Zaden langwerpig; zaadhuid vliezig; zaadlobben gelijk;
kiemworteltje kort.
Boomen of heesters zonder doorns. Bladeren 1—3-tallig
of onevengevind; blaadjes afwisselend. Bloemen klein in
okselstandige, zelden eindelingsche pluimen.
Aantal soorten 5, in Azië en Australië, misschien alle als variëteiten
van ééne soort, G, pentaphylla Correa, te beschouwen. Hiertoe
behoort waarschijnlijk ook Chionotria Jack. (C. rigida Jack.)
11