pel. Peul gesteeld, lijnvormig, sikkelvormig, aan basis en
top versmald, samengedrukt of nagenoeg rolrond, tusschen
de zaden diep of oppervlakkig ingesnoerd, 2-kleppig of
kokervruchtachtig langs den hovennaad openbarstend,
zelden aan de basis plat en zich daar bijna niet openend.
Zaden eivormig, met langwerpigen, zijdelingschen navel,
zonder kiempropje.
Boomen of heesters, zelden min of meer kruidachtig,
meestal met dikke, gedoomde twijgen. Steunblaadjes klein.
Bladeren 3-bladig gevind, met kliervormige steunblaadjes
aan de bladspil. Okselstandige, bladerlooze of eindelingsche
en aan de basis bebladerde trossen. Bloemen groot, meestal
steenrood, twee aan twee of in bundels langs de spillen der
trossen. Schutbladen en schutblaadjes klein of ontbrekend.
Aantal soorten 25—80, in alle tropische' gewesten vérspreid. In
Nederlandsch Indië komen volgens Miquel 7 soorten voor, deels
wild en deels geplant,,
4G. M U CU N A Adans.
Kelkbuis klokvormig; bovenste tanden geheel en al
vergroeid, de onderste langer dan de andere. Ylagje
samengevouwen | korter dan de vleugels, aan de basis
met neergeslagen oortjes; vleugels langwerpig of ei vormig,
gekromd, dikwijls met de kiel samenhangende; kiel even
groot als de vleugels of langer, met gekromden top,
spits of met kraakbeenachtige snavel. Meeldraad tegenover
het vlagje vrij, de overige vergroeid; helmknoppen deels
lang en min of meer aan de basis vastgehecht, deels,
hiermede afwisselend, korter en dan meestal gebaard en
bewegelijk. Eierstok zittend, langharig, met weinige
eitjes; stijl draadvormig, ongebaard, met kleinen, einde-
lingschen stempel. Peul dik, eivormig, langwerpig of lijnvormig
, meestal met brandharen bekleed, 2-kleppig, van
binnen met schotten tusschen de zaden of daartusschen
opgevuld; kleppen lederachtig op verschillende wijzen geribd
of naakt. Zaden rond of dwars langwerpig; .navel
kort of lijnvormig, zonder kiempropje.
Hoogklimmende, of zelden lage en rechtopstaande kruiden
of heesters. Bladeren 3-bladig gevind, meestal met
steunblaadjes aan de bladspil. Steunblaadjes aan den blad-
voet spoedig afvallend. Bloemen groot, purper, rood of
groen-geel, in bundels opeengedrongen langs okselstandige
trossen, of aan den top van een bij scherm. Schutbladen
klein of spoedig uitvallend.
Omstreeks 22 soorten, in alle tropische gewesten. In Nederlandsch
Indië komen 6 a 7 soorten voor.
41. B U T EA Roxb.
Kelk groot, van binnen zijdeachtig behaard; kelktanden
of -lobben kort, de beide bovenste tot eene breede, gaaf-
randige of uitgerande lip vergroeid. Vlagje eivormig,
spits, teruggekromd, zonder aanhangsels; vleugels sikkelvormig
, met de kiel samenhangende; kiel sterk gekromd,
spits, even groot als het vlagje. Kaar het vlagje gekeerde
meeldraad vrij, draadvormig, de overige vergroeid; helmknoppen
éénvormig. Eierstok zittend of kort gesteeld,
2-eiig; stijl lang, gekromd, ongebaard, met eindelingschen,
zeer kleinen of afgeknotten stempel. Peul nagenoeg zittend,
langwerpig of breed lijnvormig, lederachtig, aan de basis
over eene groote uitgestrektheid plat, niet openbarstend
en zonder zaden, boven aan den top alleen tweekleppig,
dik en 1-zadig. Zaad plat-samengedrukt, omgekeerd eivormig
, met kleinen navel en zonder kiempropje.
Hoogklimmende, viltachtig behaarde boomen of heesters.
Bladeren 3-bladig gevind, met steunblaadjes aan de bladspil.
Steunblaadjes aan den bladvoet klein, spoedig afvallend.
Bloemen groot, oranje-kleurig of vuurgeel, in dichte
bundels, welke tot trossen of tot bundelvormige pluimen
vereenigd zijn. Schutbladen en schutblaadjes smal, spoedig
afvallend.
Aantal soorten 3, in tropisch Azië. Eéne soort, B. frondosa Roseb.,
is in geheel Indië verspreid en vooral op de bergen van Midden
Java gemeen. .
42. S PA TH O LO B U S Hassk.
Kelk klokvormig; de beide bovenste kelktanden of
-lobben vergroeid tot eene gave of uitgerande bovenlip.
Vlagje eivormig of min of meer cirkelvormig, stomp,
zonder aanhangsels; vleugels schuin langwerpig, vrij; kiel
nagenoeg recht, stomp, korter dan de vleugels. Meeldraad
tegenover het vlagje vrij, de overige vergroeid; helm-.