zelden met 1 blaadje. Bloemen nu eens alleen of in bundels in de
bladoksels, dan weder in eindelingsche of tegenover de bladeren gè-
plaatste trossen of aren. Bloemkroon vlinderbloemvormig; vleugels
dikwijls dwars gerimpeld. Meeldraden éénbroederig; helmdraden aan
den top niet verbreed; helmdraad tégenover het vlagje zelden vrij,
van de helmknoppen meestal de eene helft langer en dan aan de
basis vastgehecht of weinig bewegelijk en de andere, daarmede afwisselend,
korter en bewegelijk. Eierstok met 2-oo , zelden met 1 eitje.
Peul met twee kleppen, zelden niet openspringend en dan klein.
1. Crotalaria. Meeldraden tot eene van boven gespleten buis
vergroeid. Zaden zonder kiempropje. Stijl aan de binnenzijde gebaard.
(Inheemsch.)
2. Lupinus. Meeldraden tot eene gesloten buis vergroeid. Zaden
zonder kiempropje. Kelkzoom grooter dan de buis. Vleugels der
bloemkroon aan den top samenhangende. Stengels hebladerd, niet
biesachtig. (In Indië alleen gekweekt).
3. Spartil'm. Meeldraden tot eene gesloten buis vergroeid. Zaden
zonder kiempropje. Kelkzoom kleiner dan de buis. Vleugels vrij.
Nagels der bloemkroon met de meeldradenbuis vergroeid. Stengel
bijna onbebladerd, biesachtig. (In Indië alleen gekweekt.)
4. Cytisus. Meeldraden tot eene^gesloten buis vergroeid. Zaden
met een kiempropje. Kelkzoom kort. Vleugels der bloemkroon vrij.
Nagels der kiel niet met de mëeldradenbuis vergroeid. (In Indië
alleen gekweekt.) ;ï ■:
Tribus II. Trifolieae. Kruiden,-zelden heesters. Bladeren vinvormig,
zelden handvormig samengesteld, 3-hladig, zelden 5—7 of 1-
bladig. Nerven der blaadjes meestal in tandjps uitloopende. Steun-
blaadjes meestal met den bladsteel vergroeid. Bloemstengels oksel-
standig, 1—oo-bloemig; zelden schijnt de bloeiwijze eindelingsch door
het niet ontwikkelen_van den eindknop en het opeendringen van zeer
korte bloemstengels, waarbij de Hoogste bladeren tot schutbladen
verkleind worden. Vlinderbloem; vleugels zónder dwarsplooien. Meeldraad
tegenover het vlagje zelden met de overige tot eene gesloten
buis vergroeid. Helmdraden aan den top vaak verbreed. Helmknoppen
meestal één vormig. Eierstok met 2-co eitjes. Peul niet geleed, tweekleppig
of klein en niet openspringend.
5. P arochetus. Kiel scherp. Peul 2-kleppig. Bladeren 3-tallig.
6. Trigonella. Kiel stomp. Peul recht, sikkel- of boogvormig,
nu eens dik en gesnaveld, dan eens lijnvormig, dan weder breed
en plat, niet- of kokervruchtvormig openspringend, zelden tweekleppig.
Bladeren 3-bladig gevind. (In Indië alleen gekweekt.)
7. Trifolium. Bloembladen meestal aan de vrucht verwelkend.
Nagels van het onderste of van alle met de meeldradénbuis vergroeid,
zelden vrij. Kiel stomp. Peul meestal niet openspringend,
vliezig, in de kelkbuis of in de verwelkende kiel besloten. Bladeren
3-tallig, zelden 5—7-tallig, nog zeldzamer 3-bladig gevind.
(In Indië alleen gekweekt.).
Tribus III. G a l e g e a e . Niet windende kruiden of heesters of zelden
boomen of hoogklimmende heesters. Bladeren oneven- of evengevind;
bladspil zonder rank; blaadjes oo of zelden 3—1, meestal gaafrandig.
Meeldraden meestal 10, waarvan 9 t®t aan het midden of hoogertot
eene aan de bovenzijde gespleten of zelden in het midden gesloten
buis vergroeid zijn en het tiende, naar het vlagje gewende, nu eens
van de basis af vrij is, dan weder in het midden, vooral bij het
begin van den bloei, met de overige is vergroeid, en zelden ontbreekt;
helmdraden draadvormig aan den top; helmknoppen bewegelijk, éénvormig
of zelden om den anderen een weinig grooter en deze dicht bij
de basis ingeplant. Peul niet geleed, tweekleppig of, zoo zij niet
openspringt, meestal klein, 1—2-zadig of vliezig opgeblazen. Zaden
zelden met een kiempropje.
-j- Eitjes 1—2. Peul éénzadig. Helmknoppen stomp.
8. P soralia. Klierachtig gestippelde kruiden of heesters. Zaad
met den vruchtwand min of meer vergroeid.
j--j- Eitjes. 2—oo . Peul 2-oo -zadig. Helmknoppen stomp of niet.
§ Helmknoppen met een kliertje of stekeltje aan den top. Haren op
de bladeren in het midden vastgehecht. _
9. Indigofera. Meestal niet klierachtig gestippelde kruiden
of heesters. Peul zelden 1—2-, meestal oo -zadig.
§§ Helmknoppen stomp. Haren aan de basis vastgehecht.
1. Bloeiwijze eindelingsch of tégenover de bladeren,
zelden in de hoogste bladoksels.
- 10. Tephrosïa. Meeldraad tegenover het vlagje aan de basis
vrij , in het midden met de overige vergroeid. Kleppen van de
peul dui}, samengedrukt. Blaadjes evenwijdig gestreept', zelden
netvormig vinnervig.
11. Milletia. Meeldraad tegenover het vlagje geheel vrij,
zelden in het midden met de overige vergroeid. Kleppen van de
peul dik, lederachtig, meestal laat openspringend. Blaadjes netvormig
vinnervig.
2. Bloeiwijze okselstandig.
12. Robinia. Stijl niet gebaard. Peul éénhokkig, langwerpig,
langs den bovennaad gevleugeld.||ln Indië” alleen gekweekt.)
13. Sesbania. Stijl . niet gebaard. Peul door dwarse tusschen-
schotten veelhokkig, al of niet gevleugeld, langwerpig.
14. Colutea. Stijl gebaard. Peul éénhokkig, vliezig, opgeblazen.
(In Indië alleen gekweekt.)
15. Astragalus. Stijl niet gebaard. Peul zelden langwerpig,
meestal ei- of kogelvormig en door een van den rugnaad uitgaand
en geheel of gedeeltelijk tot de andere zijde uitgestrekt
vlies min of meer vólkomen tweehokkig.
Tribus TV. H e d y s a r e a e . Kruiden, half heesters of heesters,
soms windend of klimmend , zelden boomen. Bladeren oneven-of zelden
evengevind; met eene bladspil zonder rank, en meestal 3-co blaadjes.