SERIES II. DISCIFLORAE. (Schijfbloemigen.)
Kelkbladen of vrij en in den knop dakpanswijze dekkend
(zelden klepswijze aaneensluitend), öf tot een meestal kleinen
kelk met dakpanswijze dekkende of openstaande (zelden klepswijze
aaneensluitende) lobben of tanden verbonden f vrij van
den eierstok of zelden aan de basis1 daarmede vergroeid.
Bloembodem meestal tot eene vleezige_ schijf verbreed, welke
kussen- of napvormig, uitgespreid of in klieren verdeeld is;
en öf gebeel vrij is, öf met eierstok en kelk samenhangt, öf met
den eierstok alleen verbonden is, öf vrij van den eierstok de
basis van den kelk bekleedt. Bloembladen meestal in gelijk
aantal als de kelkbladen, of door mislukking minder, op den
bloembodem of de basis van den kelk, om de schijf, ingeplant.
Meeldraden meestal in hetzelfde aantal als de bloembladen of in
het dubbele aantal of door mislukking minder, om, binnen of
op de schijf ingeplant. Yruchtbladen vergroeid tot een, door
tusschenschotten verdeelden, eierstok, met de zaadlijsten in
den binnenhoek der hokjes, :of vrij, gedurende den bloei
meestal bovenstandig of in de schijf weggedoken.
Cohors 7. C5ERAJÏI.AIiEÏS.
(Eitjes hangend, met b u ik s t a n d ig e zaadnerf.)
_ Schijf meestal ringvormig, binnen de meeldraden gelegen
of met de meeldradenbuis vergroeid of tot, met de bloembladen
afwisselende, klieren verminderd, zelden ontbrekende. Eierstok
gaaf of meestal gelobd of uit min of meer vrije vruchtbladen
gevormd. Meestal 1—2 eitjes in elk hokje, hangend, met
buikstandige zaadnerf, zelden <x>.
j- Steunblaadjes gewódnlijk aanwezig; eierstok gaaf.
XXIY. Linaceae. Kelkbladen dakpanswijze dekkend in
den knop, zonder klieren aan do rugzijde. Schijf ontbrekend,
tenzij de 5 klieren, welke met de meeldradenbuis vergroeid
zijn, als schijf opgevat worden. Eierstok gaaf, B—5-hokkig;
in elk hokje meestal 2 eitjes. Kiemwit vleezig, zelden ontbrekend.
Kruiden of heesters, zelden boomen, met afwisselende,
onverdeelde bladeren. Steunblaadjes meestal aanwezig.
f f Steimblaadjes al of niet aanwezig; eierstok gelobd, bij
sommige Rutaceae gaaf.
XXY. MalpigMaceae. Kelkslippen 5, alle ofeenigevan
buiten 2 klieren dragende. Schijf plat, uitgespreid of zeer
dikwijls weinig ontwikkeld of met de meeldradenbuis samenvloeiende.
Eierstok gelobd of uit vrije vruchtbladen, meestal
3, bestaande. In elk hokje 1 eitje. Kiemwit ontbrekend.
Boomen of heesters, vaak klimmend, met tegenovergestelde,
zelden afwisselende, onverdeelde, zelden gelobde bladeren.
Steunblaadjes meestal aanwezig (ontbrekende bij Aspido-
pterys). Yrucht (bij de Asiatische geslachten) gevleugeld.
XXYI. Zygophyllaceae. Kelkbladen 5, zelden 4, meestal
vrij, zonder klieren. Helmdraden vaak met een schubje.
Schijf dikwijls vleezig. Eierstok met voren, hoeken of
lobben; in elk hokje 2—co eitjes. Kruiden, met geleede,
meestal tegenoverstaande, 2-tallige of gevinde, niet gestippelde
bladeren. Steunblaadjes blijvend.
XXYII. Geraniaceae. Kelkbladen 5, zelden minder,
meestal vrij. Bloembodem ternauwernood tot eene schijf verbreed,
dikwijls met 5 klieren, zich in het midden van den eierstok
meestal min of meer verheffende. Eierstok 3—5-lobbig,
met 1—2, zelden oo eitjes in elk hokje. Kruiden of heesters
met tegenovergestelde of afwisselende, meestal getande,
gelobde, ingesneden of samengestelde, geen klieren dragende
bladeren. Steunblaadjes meestal aanwezig. Bloemen soms
zeer onregelmatig.
XXYIII. Rutaceae. Kelkbladen 4—5, vrij of vergroeid.
Eene schijf binnen de meeldraden ontbreekt slechts zelden.
Eierstok meestal gelobd, zelden uit vrije vruchtbladen
gevormd; in elk hokje 2 eitjes. Heesters, zelden kruiden,
met klierachtig gestippelde, meestal tegenoverstaande, samengestelde
(zelden enkelvoudige en onverdeelde) bladeren.
Steunblaadjes zeer zeldzaam.
XXIX. Simarubaceae. Dezelfde kenmerken als van de
Mutaceae, doch de bladeren meestal afwisselend en ongestippeld,
de helmdraden vaak met een schubje en meestal