de onderkaak, regt over den mondhoek, vindt men eenen, en op iedere wang twee bundels witachtige,
lange borstels, terwijl eindelijk nog een bundel bruine borstels uit de witachtige vlek boven het oog te
voorschijn treedt.
Wanneer men het in deze bijdrage omtrent den Potamophilus aangevoerde beknopt te zamenvat,
volgt daaruit, dat men dit dier op de volgende wijze kan kenmerken.
Krachtige en gedrongen vormen. Tamelijk korte, minder dan een vierde der geheele lengte van
het dier bedragende, allerwege met vrij lange haren digt bezette staart. Kleine, van binnen weinig,
van achteren digt behairde ooren. Kop lang. Bovenlippen zeer vleezig en breed, met buitengewoon
lange borstels digt bezet. Gelijksoortige borstels op de wangen en boven het oog. Oogen middelmatig.
Pooten krachtig. Zolen der voorvoeten geheel, der achtervoeten tot drie vierde der lengte naakt.
Teenen kort, krachtig en vrij. Nagels middelmatig, maar hoog, sterk gekromd en vatbaar om
eenigzins teruggetrokken te kunnen worden. Hair zeer digt, wolachtig, met langere, stevigere haren
vermengd. Getal der tanden als bij de Civetkatten: namelijk * snijtanden, jjjjp hoektanden en
kiezen, waarvan valsche en ware kiezen. De gedaante der ware kiezen meer met die van
6 + 6 7 4 + 4 2 + 2
Paradoxurus, die der valsche meer met die van Yiverra en Herpestes overeenstemmende. Gedaante
des schedels, bijkans als bij Paradoxurus. Foramen infra-orbitale zeer groot. — Grootte, ongeveer
als die van eene kat. Donkerbruine, witachtig gespikkelde kleur. Een witachtig vlekje boven het oog.
Iris bruin. Bovenlip, hare baardborstels en die der wangen, als ook de geheele onderkaak witachtig.
Nagels geelachtig van kleur.
Omtrent de levenswijze van dit dier, hetwelk door de Bejadjoe-Dajakkers Mampalon wordt genoemd,
kunnen wij niets meer zeggen, dan hetgeen door ons reeds is vermeld. Een onzer, op de Orang-oetans-
jagt uitgezondene, Javaansche jagers, schoot het door ons beschreven voorwerp, aan den oever der
rivier Mandawej, ter zuidkust van Borneo. Yolgens de inboorlingen houdt zich de Mampalon het
meest in de nabijheid der rivieren op, gaat somwijlen, gelijk de vischotter, te water, maar beklautert
ook, gelijk Paradoxurus musanga, lage boomen. Het voedsel van den Mampalon zoude voornamelijk
bestaan in visschen, krabben, muizen, vogelen enzv., terwijl hij tevens zeer gesteld zoude zijn op
onderscheidene soorten van vruchten.
V E R K L A R I N G P L A A T 1 7 .
Fig. 1.
Een oud mannetje van P o tam o p h ilu s b a rb a tu s ,
van Borneo; twee vijfden der natuurlijke grootte.
Fig. 2.
Kop van hetzelfde voorwerp, van boven gezien; dezelfde
verkleining.
Fig. 3.
Schedel, van boven gezien; even als de volgende
figuren, natuurlijke grootte.
Fig. 4.
Schedel, van de zijde gezien.
Fig. 5.
Tanden der regterzijde van de bovenkaak, van onderen
gezien.
Fig. 6.
Tanden der linkerzijde van de onderkaak, van boven
gezien.
OVER
EENE NIEUWE SOORT YAN CIVETKAT YAN BORNEO,
V I V E I t l t A B 0 I E I,
DOOR
SAL. MÜLLER EN HERM. SCHLEGEL.
Even als Potamophilus barbatus, werd ook deze fraaije Civetkat, eerst in den laatsten tijd, in
verschillende landen en onder verschillende namen bekend gemaakt. Een onzer heeft dit dier reeds
voorloopig, onder den naam van Yiverra Boiei beschreven (*). De Heer Jourdan gaf het onder dien
van Hemigalus zebra (*f*). De Heer Gray maakte met weinige regelen van hetzelve melding, onder
dien van Paradoxurus Derbianus ($), naar een voorwerp, door hem in Engeland gezien, terwijl hij
tevens van het, door Jourdan beschreven en iu het Museum van Lyon aanwezige voorwerp, zonder
Jourdan’s verhandeling te kennen, eene eigene soort vormde, welke hij Paradoxurus zebra noemde (J .
De Heer Temminck eindelijk stelde voor, deze civetkat den naam van Yiverra Derbyi te geven (4-). —
Eene afbeelding van dit dier, vergezeld van eene korte beschrijving, zag, niet lang geleden, gelijktijdig
met onze afbeelding, in Frankrijk het licht (**).
(*) S. Millier, in het T ijd s c h r if t v oor n a tu u r l. G e sc h ie d en is, D. 5 , p. 144.
( t ) Comptes r e n d u s , 1837, 2e sem. p. 442. Zie voorts het Rapport van de Blainville, omtrent voormelde
Verhandeling, in de Annales des scien c e s n a t., tweede serie, V. 8 , p. 270 en vervolg.
(§) P ro c e ed in g s of th e Zool. soc. 1837, p. 67; ook Loudon’s Ma gazine of nat. h is t., tweede serie,
V. 1. p. 579.
(*) Zie Loudon’s Magaz. of nat. h is t., tweede serie, V. 1. p. 579.
(4-) Monographies de Mammalogie, 1841. T. 2 , p. 343.
(**) Voyage de la B o n ite , Zool. p. 28, PI. 5.
Mammalia. 31